Lezing april 2021

TILTE: TIJD EN PLAATS VAN ONTMOETING

Stilte als sleutel tot het ervaren van goddelijke aanwezigheid.
27 april 2021

De tijd, waar wij uit voortkomen,
werkte – van decennium tot decennium in toenemende mate – de zegen der stilte tegen.
Het is duidelijk dat het heden, waarin wij leven,
lijnrecht tegen een cultuur van de stilte indruist.
En toch hebben mensen misschien nog nooit zo vurig naar stilte verlangd als nu.
Ze waren nooit zo bereid om die stilte ruimte te geven
- al ze maar wisten, waar die te vinden. (…)
In de mens leeft een heimelijk weten,
dat de echte stilte, waar zijn ziel naar uitgaat,
meer is dan alleen maar de weldadige afwezigheid van lawaai.


Meer ook dan alleen maar een tegenwicht van rust
tegen onrust en overbelasting van zijn lichaam,
en meer ook dan wat eenvoudigweg nodig is voor alle geestelijke leven
of als voorwaarde voor gezondheid van de ziel.
Het is een weten, dat echte stilte in de grond meer is
dan een vereiste of voorwaarde voor gelukkig leven,
dat zij veeleer identiek is met de ervaring van het leven zelf,
dat bezig is in vervulling te gaan.
Ook in onze tijd is de mens nog niet helemaal ontoegankelijk voor de oerervaring,
dat hij altijd, wanneer hij echt gelukkig is, stil wordt,
en dat omgekeerd, wanneer hij in staat is waarlijk stil te worden,
het ware geluk pas in hem opengaat.(…)
Maar het verlangen naar de grote stilte van de ziel,
waarin de behoefte naar beveiliging van het ik en de scheppingsdrang van de geest zwijgen,
lijkt de westerse mens al gauw een teken van zwakte
of van krachteloos geworden ouderdom.
Maar waar de zin van het leven gezocht wordt in het zich één voelen met het grotere leven,
dat de vergankelijkheid van alle bestaan in zich sluit,
als dat wat niet overeenstemt met het verstandelijk verlangen naar ordening en perfectie,
daar heeft ook de stilte zelf een andere zin. (…)
Iedere (stilte) oefening beoogt tweeërlei:
zij streeft naar de verankering van de mens in het ‘eigenlijke’
en naar het uitschakelen van datgene, wat het opgaan in dat ‘eigenlijke’ stoort of verhindert. In welke vorm en aan welk ding het zich ook voltrekt,
altijd streeft de oefening de verankering van de mens
in de totaliteit van het grotere leven na, met als voorwaarde:
het heengaan, het afsterven van het kleine ‘ik’. (…)
Er is een verstorven-zijn, dat de tegenstelling van leven en dood te boven gaat
en dat men evengoed al een staan in een ander leven zou kunnen noemen.
In deze geestesgesteldheid is de mens zowel in staat
tot de hoogste levensprestatie als tot de lichamelijke dood.
Hij is volledig stil, d.i. zonder tegenspraak geworden, omdat hij zijn ik-zelf verlaten heeft.

Karlfried Von Dürckheim (Uit: De cultuur van de stilte)