Tekst en Onderricht maart 2025
PSALMEN: GEDICHTEN EN GEBEDEN VOL LEVEN
Gebed:
Geef ons Uw Woord, Heer,
en maak ons voor Uw Woord open en aandachtig.
Uw Woord waarin Gij U openbaart en wij ons ware wezen herkennen.
Uw Woord dat ons verruimt en verrijkt, ons inspireert tot het hoogste,
het meest menselijke, het goddelijke.
Uw Woord dat ons leidt
om scheppend en verrijkend in het leven te staan, liefdevol, vredevol en vreugdevol.
Uw Woord dat ons oproept om Uw Zoon te volgen
en deel te nemen aan het Koninkrijk. Geef dat wij er nooit verstoken van zijn. Amen.
PSALM 121
1 Een bedevaartslied.
Ik hef op naar de bergen mijn ogen: vanwaar zal mij komen de hulp?
2 De hulp komt mij van de Heer, die gemaakt heeft hemel en aarde.
3 Hij laat niet wankelen uw voet, niet sluimeren zal uw behoeder.
4 Zie, niet sluimert, niet slaapt de behoeder van Israël.
5 De Heer, Hij is uw behoeder,
de Heer is schaduw voor u |aan uw rechterzijde.
6 Bij dag zal de zon u niet steken, noch de maan in de nacht.
7 De Heer zal u behoeden voor alle kwaad, behoeden wil Hij uw ziel.
8 Hij behoedt uw uitgaan en ingaan van thans tot in eeuwigheid.
PSALM 122
1 Een bedevaartslied. Van David.
Hoe verblijd was ik toen zij mij zeiden: 'Wij gaan op naar het huis van de Heer.'
2 Zo staan dan nu onze voeten in uw poorten, Jeruzalem,
3 Jeruzalem, gij, gebouwd als een stad tot hechte eenheid gevoegd.
4 Het is daarheen dat opgaan de stammen, de stammen van Hem, van Jahwe:
voorschrift voor Israël dit, -
dat zij loven de naam van de Heer.
5 Daar zijn ook de zetels gezet ten gerichte, de zetels van Davids huis.
6 Vrede vraagt over Jeruzalem, rust voor wie u beminnen;
7 er zij vrede binnen uw muur, en in uw burchten zij rust.
8 Om mijn broeders en om wie mij na zijn laat mij spreken: 'Vrede over u!'
9 Om het huis van de Heer onze God vraag ik dat gij gezegend moogt zijn.
PSALM 127
1 Een bedevaartslied. Van Salomo.
Als de Heer het huis niet wil bouwen, vergeefs zwoegen daaraan de bouwers;
wil de Heer de stad niet bewaken, vergeefs staat de wachter op wacht.
2 Vergeefs is het dat gij vroeg opstaat, vergeefs dat ge laat pas u rust gunt,
dat gij het brood eet der smarten:
Hij toch schenkt die Hij lief heeft de slaap.
3 Zie wat Hij heeft toegedacht: zonen, zijn gave: de vrucht van de schoot.
4 Als pijlen in de hand van de strijder zo zijn de zonen der jeugd.
5 Wel is hij gelukkig, de man
die met deze zijn pijlkoker vulde:
zij maken hem niet beschaamd* als zij te woord moeten staan vijanden in de stadspoort.
Duiding:
De psalmen 121, 122 en 127
behoren tot een collectie van 15 psalmen,
die men gewoonlijk aanduidt met de term ‘bedevaartsliederen’. Inhoudelijk dekt die vlag alleen de lading van Ps 122 zeer goed. ‘Bedevaartsliederen’ is echter de vertaling
van het opschrift sjier ha-ma’aloot, dat men in het Nederlands
ook vertaald met ‘trappsalm’ of ‘traplied’ of met ‘lied van het opgaan’ of ‘opstijgen’.
Bekijkt men het opschrift aldus vertaald
vanuit het oogpunt van de Sitz im Leben van die psalmen, dan zou men kunnen denken
aan het beklimmen van de trappen van de tempel van Jeruzalem, of aan het beklimmen van de tempelberg,
te onderscheiden van de berg Sion,
de berg waar men de oude stad van koning David situeert.
Jeruzalem ligt trouwens verheven in het landschap op ongeveer 780 meter boven de zeespiegel.
Het doel van de bedevaart, het bedevaartsoord, is wel degelijk Jeruzalem en de in de stad gelegen tempel.
Jeruzalem wordt dan ook de ‘heilige stad’ genoemd
en de beschrijving ervan in Ezechiël 48, 30-35 eindigt met de notitie:
En de stad heet voortaan ‘Jahwe-is-daar’.
Het plaatsaanwijzend bijwoord ‘daar’ is in het Hebreeuws sham,
treffen we ook aan in Ps 122, 5 en in 122, 4 shesham, ‘daar-heen’.
Het voorschrift, waarvan sprake in hetzelfde vers, verwijst naar Exodus 23, 14-17:
14 Drie maal per jaar moet gij ter ere van Mij feestvieren. 15 Gij moet het feest van de ongezuurde broden vieren; zeven dagen lang moet ge ongezuurd brood eten,
zoals Ik u heb bevolen, en wel op de voorgeschreven dagen van de maand Abib, want in die maand zijt gij uit Egypte weggetrokken.
En ge moet niet met lege handen bij Mij komen. 16 Verder nog het feest van de oogst,
als de eerstelingen van wat gij gezaaid hebt van het land komen. Tenslotte het oogstfeest, op het einde van het jaar,
wanneer gij de opbrengst van uw arbeid van het land haalt.
17 Drie maal per jaar moeten al uw mannen verschijnen bij Jahwe de Heer.
Dit laatste voorschrift werd dus geïnterpreteerd als een ‘bedevaartsvoorschrift’.
De vraag is of dit inhield dat men effectief drie maal per jaar op bedevaart naar Jeruzalem diende te gaan.
Voor de ballingschap telde het land zeker ook andere Jahwe-heiligdommen, zoals dat van Betel en Silo waar men voor de Heer kon verschijnen.
‘Betel’ betekent trouwens letterlijk ‘huis’ (bet) ‘van God’ (El). En Jeruzalem wordt ook nergens in de Pentateuch vermeld, hoewel elders in het Oude Testament er ruim 600 vermeldingen van de tempelstad te vinden zijn.
In Deuteronomium 16 worden de voorschriften van Exodus 23 herhaald, maar telkens met de toevoeging dat men de feesten moet vieren
‘op de plaats die Jahwe uitkiest’:
2 Het paasoffer voor Jahwe uw God, een schaap of een rund,
moet gij slachten op de plaats die Jahwe uitkiest om er zijn naam te vestigen. (…) 5Gij moogt het paasoffer niet slachten in de woonplaats die Jahwe uw God u schenkt, 6maar alleen op de plaats die Hij uitkiest om er zijn naam te vestigen. (…)
11Op de plaats die Jahwe uw God uitkiest om er zijn naam te vestigen, moet gij feest vieren met uw zonen en dochters, met uw slaven en slavinnen, met de levieten binnen uw poorten, met de vreemdelingen, de weduwen en de wezen, die bij u wonen. (…) 15Zeven dagen moet ge feest vieren voor Jahwe uw God, op de plaats die Hij uitkiest. (…)
16Driemaal per jaar moeten al uw mannen voor Jahwe uw God verschijnen, op de plaats die Hij uitkiest: op het feest van de ongezuurde broden, op het wekenfeest en op het loofhuttenfeest.
Het zou best kunnen dat deze plaatsaanduidende toevoegingen dateren van de redactie van het boek Deuteronomium
ten tijde van koning Josia, rond 622, toen werk gemaakt werd met de restauratie van de Jahwistische en mozaïsche religie
en men alle andere heiligdommen in Juda en Israël ging negeren in de strijd tegen het vereren van andere goden,
wiens heiligdommen ook veelal op hoogtes (bergen) gelegen waren.
Ook Ps 121, 1-2 zou kunnen gelezen worden als een afwijzen van alle andere goden en hun heiligdommen.
Het belang van Jeruzalem en de tempel als heilige plaats,
ook reeds vóór de ballingschap, kan echter niet onderschat worden.
Daarvan getuige de tekst over het visioen van de bedevaart der volken naar Jeruzalem in Jesaja 2, 1-5:
De openbaring over Juda en Jeruzalem, die Jesaja, de zoon van Amos, in een visioen ontving. Op het einde der dagen zal het gebeuren, dat de berg van het huis van Jahwe vast zal staan als de eerste der bergen, verheven boven de heuvels; en alle volken stromen naar hem toe, naties gaan op weg en zeggen: `Komt, laat ons gaan naar de berg van Jahwe, naar het huis van Jakobs God: dan zal Hij ons zijn wegen wijzen, en wij zullen zijn paden bewandelen. Ja, uit Sion komt Gods onderricht, uit Jeruzalem het woord van Jahwe.' Hij zal recht doen tussen de vele volken, en machtige naties tuchtigen. Dan smeden zij hun zwaarden om tot ploegscharen en hun speerpunten tot sikkels. Geen volk heft het zwaard meer tegen een ander en de oorlog leren ze niet meer. Huis van Jakob, komt, laat ons wandelen in het licht van Jahwe.
Een plaats dank zijn status van bedevaartsoord uiteraard aan de aanwezigheid van het goddelijke, van de godheid.
Men hoopt er van de godheid zegening, genezing, kracht en bescherming te ontvangen en men denkt werkelijk aan een duidelijke actieradius.
De aan een plaats verbonden ‘werking’ van het goddelijke
is een bijna niet uit te schakelen element in het religieuze denken, hoezeer men God ook als overal aanwezig,
en meer nog bij iedereen ‘inwezig’ mag belijden.
De verwoesting van een heiligdom betekende in ieder geval vroeger meer dan de vernietiging van een prachtig cultuurhistorisch gebouw,
maar wees ook op de zwakheid van de in dat gebouw zich bevindende godheid. Het betekende ook het einde van de eredienst,
en aangezien religie bijna identiek stond met eredienst, luidde die vernietiging ook het einde van de religie aan. Het Jodendom bewees echter in zijn geval het tegendeel.
De Joodse religie ontwikkelde zich na de twee verwoestingen van de tempel verder in een religie waarvan de eredienst in synagogen en thuis voltrokken werd.
De 15 bedevaartsliederen bevatten 5 eenheden van telkens 3 psalmen, waarvan de eerste telkens een klagende en smekende toon bevat,
de tweede duidelijk vertrouwen uitspreekt
en de derde elementen van lofzang in zich draagt.
Hier kan men misschien ook drie fasen van een innerlijk groeiproces dat zich gedurende de ‘tocht’ voltrekt onderscheiden.
Men start met een smekend bedevaartsmotief,
onderweg groeit het vertrouwen en de zekerheid van bijstand waarvoor op het einde van de tocht de dankbaarheid klinkt.
Zo is Psalm 121 een uiting van vertrouwen dat in vers 2 meteen al duidelijk hoorbaar is in een antwoord op de vraag van vers 1,
waarin dus wellicht ook een afwijzing van vreemde goden vervat ligt.
Het is een vertrouwen in God als ‘behoeder’. Het Hebreeuwse werkwoord daarvoor, shama, komt in vv.3-8 zesmaal voor.
We ontmoeten het ook in het relaas van Jakob’s vlucht voor zijn broer Esau. Als hij zich ergens te ruste legt zegt Jahwe tot hem in een droom:
Genesis 28, 15 Ik ben met u. Ik zal u behoeden waar gij ook gaat, en u terugvoeren naar dit land.
Wakker geworden maakt Jakob van de plaats een heiligdom, dat hij Betel noemt en waarbij hij een gelofte doet:
28, 20 `Als God met mij is en mij behoedt op de reis die ik nu onderneem, als hij mij voedsel geeft om te eten en kleding om mij te bedekken,
21 en als ik behouden naar mijn ouderlijk huis terugkeer, dan zal Jahwe mijn God zijn.
22 En deze steen, die ik als heilige steen opricht, zal het huis van God zijn.'
De sterke belijdenis van God als behoeder wordt tot de biddende van vv.1-2 gericht. Wie hier aan het woord is, is niet duidelijk.
Men kan denken aan een priester van het heiligdom,
een reisgezel, of misschien ook aan een innerlijke dialoog.
Ps 122 is een lofzang met ‘vrede’ als centraal thema.
Vrede kan als het einddoel gelden van alle vormen van spiritualiteit: het zoeken, vinden en behoeden van ware innerlijke vrede.
‘Vrede’ is ook hét woord dat Gods zegeningen aanduidt
en hetgeen men elkaar toewenst.
God staat garant voor vrede, rust, rechtvaardigheid en eendracht.
Opmerkelijk is dat in deze eigenlijke ‘bedevaartspsalm’
van de tocht niet gesproken wordt,
hetgeen veel bedevaarders als het meest wezenlijke beschouwen.
V.1 spreekt van een blijde start en in v.2 is al sprake van aankomst.
Ook Ps 127 is een psalm die spreekt van vertrouwen
in de bijstand van God, zonder dewelke de mens tot niets in staat is.
De psalm wordt – pseudepigrafisch - toegeschreven aan Salomo, de tempelbouwer.
Met het huis en de stad waarvan sprake in v.1
worden dan wellicht de tempel en de stad Jeruzalem bedoeld. In het Tweede Boek Samuël wordt Salomo ‘Jedidja’ genoemd: 12, 24 Daarna troostte David zijn vrouw Batseba.
Hij kwam bij haar en sliep met haar.
Zij baarde een zoon en hij noemde hem Salomo. Jahwe had het kind lief 25 en Jahwe zond een boodschap door bemiddeling van de profeet Natan. Hij noemde het kind Jedidja, omwille van Jahwe.
Dezelfde uitdrukking vinden we terug in Ps 127, 2d: ‘die Hij lief heeft’. Vervolgens kan met ‘huis’ ook ‘dynastie’ bedoeld worden,
wat dan weer goed past bij de vermelding van zonen als Gods zegening. Ook al omdat het Hebreeuwse werkwoord voor ‘bouwen’ banah, klinkend overeenkomt met banîm, ‘zonen’.
Ps 127 zou ook een wijsheidsgedicht kunnen wezen,
wijzend op de dwaasheid van de mens die enkel rekend op eigen kracht. Viermaal wordt de ‘vergeefsheid’ van het menselijk zwoegen benadrukt, in het Hebreeuws shaw’.
Reeds de kerkvaders interpreteerden het ‘huis’ als de Kerk.
Bonhoeffer becommentarieerde deze psalm in een preek eind 1926.
Duitsland was in volle heropbouw
en Bonhoeffer voorspelde dat die heropbouw enkel vrede en welvaart zou meebrengen indien God de heropbouw deed, waarmee Hij bedoelde,
wanneer wij toelaten dat God met en door ons heropbouwt, dus, als wij bij al dat werk Gods wil voor ogen houden.
Muziek: https://www.youtube.com/watch?v=r35vvsBEzAA
Psalm 127 uit de Mariavespers (1610) van Claudio Monteverdi (1567-1643) Nisi Dominus ædificaverit domum,
in vanum laboraverunt qui ædificant eum. Nisi Dominus custodierit civitatem,
frustra vigilat qui custodit eam. Vanum est vobis ante lucem surgere:
surgite postquam sederitis, qui manducatis panem doloris.
Cum dederit dilectis suis somnum:
ecce, hæreditas Domini filii: merces, fructus ventris. Sicut sagittæ in manu potentis: ita filii excussorum. Beatus vir qui implevit desiderium suum ex ipsis:
non confundetur cum loquetur inimicis suis in porta. Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto.
Sicut erat in principio, et nunc, et semper, et in sæcula sæculorum. Amen.
https://www.youtube.com/watch?v=GFoT6UUNLZc
Psalm 127, 2-3 uit RV 608 Nisi Dominus van Antonio Vivaldi (1578-1641)
Cum dederit dilectis suis somnum Ecce haereditas Domini filii merces fructus ventris
fructus ventris
Openingsvers: ZJ 25b
Lied: ZJ 302 Gij hebt met groot geduld
Psalm 121, 122 en 127
Lezing:
Wie de concrete stad van het huidige Jeruzalem even in gedachten neemt bij Ps 122,
voelt de paradoxen die de actuele geschiedenis kenmerken.
Want in het Jeruzalem van onze dagen leven naast elkaar en met elkaar honderden
kleine en grote gebedsgemeenschappen van Joden, christenen en moslims. Allen bidden om vrede met heel hun hart, met al hun krachten.
En tegelijk zijn administratie en regeringen constant bezig
elkaar te belagen en pleegt men dagelijks klein en groot vernietigend geweld. Geen vrede, geen gerechtigheid, geen rust noch eendracht.
Hoe noodzakelijk is het niet alleen de psalm te bidden en er over te spreken, maar ook hier en nu werk te maken van een concrete,
op rechtvaardigheid gegronde vrede.
(Benoît STANDAERT, Leven met de psalmen)
Stilte
Onze Vader
Afsluitend gebed:
Heer,
Onderricht ons in uw woorden, schenk ons leven op uw wegen.
Laat uw woorden in ons branden als een vuur voor hart en handen.
Dat uw goedheid ons mag vinden, dat uw heil onze toekomst wordt en uw woord ons weerwoord is waar het leven wordt weersproken.
Laat uw woorden in ons branden als een vuur voor hart en handen.
Blijf gedenken wie wij zijn,
Gij, onze hoop, waar de nacht nog duurt, Gij, onze troost waar wij verdwaald zijn. Met uw woord schenkt Gij het leven.
Laat uw woorden in ons branden
als een vuur voor hart en handen Opvolging: