Tekst en onderricht 9 juni 2020
(EEUWIG) LEVEN: EEN VEELEISENDE ONDERNEMING
“Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?” (Mc 10, 17)
Gebed:
Geef ons Uw Woord, Heer,
en maak ons voor Uw Woord open en aandachtig.
Uw Woord waarin Gij U openbaart
en wij ons ware wezen herkennen.
Uw Woord dat ons verruimt en verrijkt,
ons inspireert tot het hoogste,
het meest menselijke, het goddelijke.
Uw Woord dat ons leidt
om scheppend en verrijkend
in het leven te staan,
liefdevol, vredevol en vreugdevol.
Uw Woord dat ons oproept
om Uw Zoon te volgen
en deel te nemen aan het Koninkrijk.
Geef dat wij er nooit verstoken van zijn. Amen.
Bijbellezing uit het evangelie volgens Marcus:
10, 17 Toen Hij zich weer op weg begaf, kwam er iemand aanlopen
die zich voor Hem op de knieën wierp en vroeg:
“Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?”
18 Jezus antwoordde: “Waarom noemt ge Mij goed?
Niemand is goed dan God alleen.
19 Ge kent de geboden: Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen,
gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen,
gij zult niemand te kort doen, eer uw vader en uw moeder.”
20 Hij gaf Hem ten antwoord: “Dat alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af.” 21 Toen keek Jezus hem liefdevol aan en sprak:
“Een ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen,
daarmee zult ge een schat bezitten in de hemel.
En kom dan terug om Mij te volgen.”
22 Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen,
omdat hij vele goederen bezat.
23 Toen liet Jezus zijn blik gaan over zijn leerlingen en zei tot hen:
“Hoe moeilijk is het voor degenen die geld hebben
het Koninkrijk Gods binnen te gaan!”
24 De leerlingen stonden verbaasd over wat Hij zei.
Daarom herhaalde Jezus:
“Kinderen, wat is het moeilijk het Koninkrijk Gods binnen te gaan.
25 Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan,
dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen.”
26 Toen waren ze nog meer verbijsterd en ze zeiden tot elkaar:
“Wie kan dan nog gered worden?”
27 Jezus keek hen aan en zei:
“Dit ligt niet in de macht der mensen,
maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk.
28 Toen nam Petrus het woord en zei:
“Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen.”
29 Jezus antwoordde: Voorwaar, Ik zeg u:
er is niemand die huis, broers, zusters, moeder, vader,
kinderen of akkers om Mij en om de Blijde Boodschap heeft prijsgegeven,
30 of hij ontvangt nu, in deze tijd,
het honderdvoudig aan huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers,
zij het ook gepaard met vervolgingen,
en in de toekomstige wereld het eeuwige leven.
31 Veel eersten zullen laatsten en veel laatsten zullen eersten zijn.
Onderricht:
Dit is het einde, voor mij het begin van het leven.
Dit zijn de laatste woorden van Dietrich Bonhoeffer,
uitgesproken in de vroege morgen van 9 april 1945,
vlak voor zijn terechtstelling in het concentratiekamp van Flossenbürg in Beieren.
Dit zijn geen ‘vrome’ woorden, uitgesproken met een gevoel van ‘opperste zaligheid’.
Toch niet als je uitgekleed wordt en gebonden naakt naar een galg gebracht wordt.
Het zijn woorden van een angstig mens,
die de doodsangst kent zoals Jezus die kende in de tuin van Getsemane.
Het zijn de woorden van een moedig mens.
Van een man die in zijn leven deed wat zijn geweten hem opdroeg.
Geen verkeerd gevormd geweten. Geen kwezelig geweten.
Het geweten van een man die zich had afgevraagd wat God van hem wou
en dat dan ook gedaan heeft.
Het zijn de woorden van een man die zich,
net als die ‘iemand’ die naar Jezus toeliep,
de vraag had gesteld wat hij diende te doen om echt te leven.
Maar toen hij het antwoord, dat hem tot zijn navolging riep, hoorde,
ging hij niet ontdaan heen.
Hij deed het en trad in het verzet tegen dictatuur en terreur,
en hij zette zich in voor vrijheid, recht en menswaardigheid.
Met ‘leven’ bedoelde Bonhoeffer ‘eeuwig leven’.
Maar in tegenstelling tot die ‘iemand’ bij Jezus
hoeft het adjectief ‘eeuwig’ niet meer.
Het is immers als zekerheid verondersteld.
Als mensen als Bonhoeffer het in geloofscontext hebben over ‘leven’
hebben ze het altijd over ‘eeuwig leven’.
Dat is het belangrijkste thema in het Johannesevangelie,
maar ook in de synoptische evangelies van Marcus, Matteüs en Lucas,
zij het, dat het begrip ‘leven’ daar vaak vervangen wordt door het begrip “Rijk Gods”.
Ook in het relaas van de man die het ‘eeuwig leven’ zoekt
staan ‘eeuwig leven’ en ‘Rijk Gods’ als synoniemen naast elkaar
Jezus is gekomen om de wil van God te volbrengen.
Van God, die onvoorwaardelijke liefde is, is het de wil dat wij leven.
De wil van God volbrengen is zorgen dat mensen leven.
Die zorg is de liefde die God van ons vraagt,
de liefde die Jezus als ‘gebod’ aan ons voorhoudt.
In het volbrengen van Gods wil delen we in Gods liefde voor de mens.
Delen in Gods liefde, eraan ‘deelnemen’: dat is leven!
Het is duidelijk dat daarmee niet het lichamelijke aardse leven bedoeld wordt.
Voor Bonhoeffer eindigde dat aardse leven immers.
Maar het is ook niet zo, dat met ‘eeuwig leven’ zomaar
een leven na dit aardse leven wordt aangeduid.
Men begrijpt dit als men ook de volgende vermaning van Jezus begrijpt:
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen.
Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden. (Mc 8, 35)
Wie zijn leven verliest zal leven.
Wie zichzelf verliest zal zichzelf vinden.
Von Dürckheim heeft het over het wereld-Ik.
Hij bedoelt daarmee het ‘ik’, het angstige en zelfzuchtige ‘ik’,
dat zich voortdurend probeert te redden.
Thomas Keating heeft het over het onechte ik:
De lichamelijke dood is de voleinding van de geestelijke reis in deze wereld.
Het is een beslissend moment, waarop alles sterft waarmee we vastzitten aan de wereld:
ons lichaam en onze persoonlijkheid.
De dood is een sprong in het duister.
Wat er sterft in de dood is niet onze uniciteit,
maar onze gehechtheid aan een verkeerd begrip van geluk,
als we dat zoeken in tijdelijk genot,
en niet in de transformatie voor de lange termijn van het karakter en het bewustzijn.
Het onechte ik sterft, omdat het een illusie is.
Het bestaat niet echt, behalve in onze inbeelding.
Het onechte ik wordt opgebouwd in onze vroege kindertijd,
en het is het resultaat van infantiele behoeften en projecten:
specifiek zijn dat overleven en veiligheid,
hechting en waardering, en macht en controle.
Als we deze woorden tot ons laten doordringen
en er de consequenties ervan voor onszelf beschouwen,
dan kunnen we bijna niet anders dan even ontdaan zijn als ‘die iemand’,
even ontdaan heengaan, zoals ook na de Broodrede in het Johannesevangelie
vele leerlingen heengingen, want:
Toen zij dit hoorden, zeiden velen van zijn leerlingen:
“Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren?”
Maar Jezus, die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden, vroeg hun:
“Neemt gij daar aanstoot aan?” (…)
Hij voegde er aan toe:
“Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen,
als het hem niet door de Vader gegeven is.”
Tengevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug
en verlieten zijn gezelschap. (Johannes 6, 60-66)
Ondertussen horen we hier ook dat ‘geloven’ en ‘tot Jezus gaan’, navolgen dus,
geen menselijk te realiseren project is, maar een gevolg van een roeping,
een roeping waarin de navolging gegeven is.
Dat wil dan ook zeggen dat veel ‘geloven’, ‘gelovig bezig zijn’
en veel vormen van spiritualiteit en spiritueel bezig zijn,
misschien ook wel menselijke ‘projecten’ zijn,
het resultaat van infantiele behoeften en projecten.
Misschien stuit deze constatatie ons ook tegen de borst.
In het Johannesevangelie komt men door het geloof tot leven.
In het Marcusevangelie komt men door navolging tot leven.
In Jezus geloven is in God geloven.
In Jezus geloven is Jezus navolgen.
Het klinkt radicaal, maar wie Jezus niet navolgt, gelooft niet echt en leeft niet echt.
Wat dan ‘geloof’ heet behoort bij het onechte ik, het ‘aardse leven’.
Bonhoeffer riep op dit geloof overboord te gooien en in die zijn a-religieus te leven.
Voor hem deed Eckhart dat trouwens ook al.
Velen hebben dat geloof ook overboord gegooid,
maar hebben daarbij dan niet het echte geloof gezocht,
maar hun ‘oude geloof’ vervangen door een nieuw ‘aards geloof’,
een geloof in de mogelijkheden van dit aardse leven als wegen naar geluk.
De ‘volwassenheid’ van veel mensen is een overwinning van infantiliteit,
die zich in veel gevallen dan ook nog ‘redelijk’ noemt.
Jezus navolgen is in gemeenschap, in eenheid met Hem,
op de meest radicale wijze de wil van God volbrengen,
dus liefhebben in totale vrijheid, d.w.z., bevrijd van het ‘ik’.
Dit ligt inderdaad niet in de macht der mensen,
maar wel in die van God.
Want in God is er geen ‘ik’.
Het is ook mogelijk voor hen aan wie Hij zijn Geest geeft.
Dan kunnen we leven in eenheid (communio) met God,
dan kunnen we deelnemen aan Gods liefde.
Dan kunnen we leven.
Deze ‘communio’ volgt uit de navolging waartoe we geroepen zijn.
Deze navolging betekent een zuivering van ons ‘ik’, een ‘sterven van ons ik’.
Dat stervensproces duurt een leven lang om in de dood een bekroning te vinden.
Die dood is dan een overgang van leven naar leven.
Daarom kon Augustinus schrijven:
Ween niet. De dood is niets, ik ben slechts aan de andere kant.
Ik ben mezelf, jij bent jezelf.
Wat we voor elkaar waren, zijn we nog altijd.
Hoewel dit in uitvaarten een vaak gelezen tekst is – o zo mooi! –
is hij misschien ook wel voor velen onverteerbaar..
Het moet dus duidelijk zijn dat we hier-en-nu
ook al kunnen deelnemen aan het eeuwig leven, ook al kunnen leven,
ook al echt kunnen leven, als we bevrijd van onszelf leven.
Vrijheid, innerlijke vrijheid, is trouwens dé ervaring van dit leven,
is de ervaring van ‘de staat van dit leven’, de ’staat van genade’.
Zo ook een diepe innerlijke vrede en vreugde.
Maar bovenal het bewustzijn van ‘vergeven zijn’, d.i.,
onvoorwaardelijk bemind zijn en tot dat beminnen geroepen zijn.
Keating is van mening dat dit bewust worden en bewust zijn
dé ontbrekende intimiteit in het leven van de meeste mensen is,
ook van velen die zich gelovig noemen.
Eenmaal men echter tot dit bewustzijn gekomen is
kan men God aanwezig weten in alle omstandigheden van het leven.
Er ontstaat een relatie van liefde
die niets met sentimentaliteit te maken heeft,
maar met zich gedragen weten en geroepen zijn
tot het opnemen van verantwoordelijkheid in deze wereld.
Door dit laatste worden we gelijk aan God.
We kunnen het door op ieder moment van het leven ‘ja’ te zeggen
op de uitnodiging om ons te geven, zonder voorbehoud,
even onvoorwaardelijk zoals Gods liefde onvoorwaardelijk is.
Dan kunnen we (beginnen) leven.
Aanroeping:
Eeuwige, onze god,
wij die u nooit hebben gezien,
zie ons hier staan.
Wij die van u hebben gehoord,
hoor gij ons aan.
Uw naam is dat gij mensen helpt,
wees onze hulp.
En dat gij alles hebt gemaakt,
maak alles nieuw.
En dat gij ons bij name kent,
leer ons u kennen.
Die bron van leven wordt genoemd,
doe ons weer leven.
Die hebt gezegd: ik zal er zijn,
wees hier aanwezig.
Lied: ZJ 909: O Christus, Heer der heerlijkheid
O Christus, Heer der heerlijkheid
die Gij aan ons zult openbaren,
al 't lijden hier in deze tijd
is maar een schaduw die verglijdt,
uw licht is niet te evenaren.
Gij zult aan ons uw wederschijn,
in ons bestaan uw rijk betonen.
Dan zullen wij, uit nood en pijn
geboren, eind'lijk mensen zijn,
o mensenzoon, als Gij Gods zonen.
Daarnaar ziet heel de schepping uit,
zij wacht reikhalzend van verlangen,
dat Adam haar begroet als bruid,
dat hij haar weer een zin ontsluit,
die in zinloosheid was gevangen.
Ja, eens, met ons tesaam zal zij
verlost zijn, in uw licht verheven;
dan is haar kreunen en geschrei,
dan is de barensnood voorbij
slechts blijdschap om het nieuwe leven.
Dank voor de Geest, ons toevertrouwd,
die ons reeds nu die dag doet prijzen!
Gij, onze hoop en ons behoud,
geef ons, het heil, van ver aanschouwd,
aan heel uw schepping te bewijzen.
Psalm 49:
Hoort mijn woorden, alle gij volken,
luistert allen, bewonend dit aardse,
de gewone man en de voorname,
zonder onderscheid rijken en armen.
Wat mijn mond verkondigt is wijsheid,
het is inzicht wat spreekt in mijn hart:
ik neig mijn oor tot een lering,
en ontsluit mijn geheim bij de cither.
Zou ik vrezen in donkere dagen
al omsluit mij de sluwheid der slinksen,
die vertrouwen op hun machtig bezit,
op hun overvloed zich laten voorstaan?
Weet: geen mens loopt daarmee zich vrij,
nooit kan hij God zijn losprijs betalen:
te hoog is de prijs voor zijn leven,
voor de eeuwigheid reikt hij niet toe:
kan een mens soms voortleven voor eeuwig,
dat hij nooit de groeve zou zien?
Veeleer ziet men: wijzen - zij sterven,
dwaas en dom komen samen aan hun einde,
hun bezitting valt anderen toe,
en hun blijvend huis wordt het graf,
voor de duur der geslachten hun stee:
zij, die gaven hun naam aan domeinen!
De mens blijft in zijn rijkdom niet wonen:
als een stom beest komt hij aan zijn eind.
Zo loopt het af met de zatten,
zo vergaat het wie graag hun mond roeren.
Zij daalden in de afgrond als schapen
- de dood is hun herder geweest –
regelrecht in de groeve gezonken,
daar waar hun verschijning vergaan zal,
en tot huis heeft het huis van de dood.
Maar mij bevrijdt God uit de greep van het dodenrijk:
Hij neemt mij tot zich.
Wees niet bang wanneer iemand zo rijk is
en zijn huis in gewichtigheid toeneemt:
hij neemt niets daarvan mee bij zijn sterven,
zijn glorie daalt hem niet achterna.
Prijst een mens bij zijn leven zich zalig,
oogst hij roem omdat welstand zijn deel werd,
hij komt tot het geslacht zijner vaderen,
zij die nooit meer het zonlicht aanschouwen.
Een mens in hoge staat zonder inzicht
komt als een stom beest aan zijn eind.
Eer zij de heerlijkheid Gods:
Vader, Zoon en heilige Geest.
Zo was het in den beginne,
zo zij het thans en voor immer
tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Lezing uit Bernard SEBOÜÉ, Ik geloof. Een uitnodiging voor de 21ste eeuw
Het eeuwige leven is de volle openbaring van wat nu al verborgen aanwezig is.
Het eeuwige leven is: deelhebben aan het leven van God,
dat wil zeggen intreden in de uitwisseling van liefde tussen de drie goddelijke personen. Het eeuwige leven is: door de gave van de Geest
volop leven als broeders en zusters van de Zoon en als kinderen van de Vader.
Onze Vader
Afsluitend gebed:
Vader,
wij leven met verhalen van mensen
die U hebben ontmoet, U hebben herkend
en in U hun vertrouwen hebben gesteld.
Nooit meer was hun leven als tevoren.
Gij werd hun licht, hun rots, hun huis.
Open ook onze geest en ons hart voor U
zodat ook wij ons bestaan hechten aan U
en Gij in ons en met en door ons
zegen moogt zijn in deze wereld.
Roep ons steeds weer tot dit leven.
Amen.
Lied : Hij die gesproken heeft (ZJ 939)
Hij die gesproken heeft een woord dat gáát.
Een tocht door de woestijn, een weg ten leven.
Een spoor van licht dat als een handschrift staat
tegen de zwartste hemel aangeschreven.
Hij schept ons hier een nieuwe dageraad.
Hij roept ons aan, 'Ik zal jou niet begeven'.
Hij die ons in zijn dienstwerk heeft gewild,
die het gewaagd heeft onze hand te vragen,
die ons uit angst en doem heeft weggetild
en ons tot hier op handen heeft gedragen.
Hij die verlangen wekt, verlangen stilt.
Vrees niet, Hij gaat met ons, een weg van dagen.
Van U is deze wereld, deze tijd.
Gij hebt uw stem tot op vandaag doen klinken.
Uw Naam is hartstocht voor gerechtigheid,
uw woord een bron waaruit wij willen drinken.
Gij die tot hiertoe onze toekomst zijt;
dat wij niet in vertwijfeling verzinken.