Homilie Tweede Adventszondag C 2021
Bar 5,1-9 Fil 1,4-11 Lc 3,1-6
De Advent is een tijd waarin de liturgie ons oproept tot bekering in het voetspoor van Johannes de Doper, om ons voor te bereiden op de komst van Jezus, het Leven van de wereld. Maar bekering is geen kwestie van een kleine poetsbeurt aan de buitenkant, van wat oplapwerk door onszelf met de regeltjes in overeenstemming te brengen. Het gaat over iets totaal anders! Het gaat erom dat ieder van ons tempel wordt van Gods goedheid, van Zijn schoonheid, van Zijn waarheid! Dat is onze roeping! Dat is het buitengewoon avontuur waarvoor wij geschapen zijn vanaf de grondvesting van de wereld.
In de liturgie veranderen de kleuren. Adventskransen worden bovengehaald, lichtjes worden ontstoken. De dagen zijn kort en dat helpt om wat meer naar onze binnenkant te kijken. Hoe staat het met mij? Ben ik nog wel authentiek bezig? Moet ik mij niet meer toeleggen op spirituele arbeid? Moet ik niet vertragen en meer stilte inbouwen in mijn leven? De tweede lezing uit het begin van de Filippenzenbrief verwoordt het perfect: “Moge uw liefde steeds rijker worden aan inzicht en fijngevoeligheid, om te kunnen onderscheiden waar het op aan komt” (Fil 1,9-10). De Advent is een ideale tijd voor dit onderscheidingsproces, voor dit kijken in je eigen hart. De bijbelse traditie geeft daar het woordje ‘bekering’ aan, dat betekent tegelijkertijd inkeer, ommekeer en toekeer naar Gods Woord in de Schrift.
Homilie Eerste zondag Advent C 2021
Jer 33,14-16 1Thess 3,12 – 4,2 Lc 21,25…36
Om aan zijn leerlingen de komst van zijn Rijk duidelijk te maken, bespeelt Jezus twee verschillende registers. Enerzijds gebruikt Hij een apocalyptische taal om de rampspoed en ontwrichting te beschrijven die de komst van de Mensenzoon begeleiden. Anderzijds heeft Hij het over waakzaamheid en alertheid. Want degene die niet op zijn hoede is, wie niet oplet, wordt blind en doof voor de tekenen van Zijn komst en is niet meer in staat ze te herkennen.
De komst van het Rijk is dus iets evidents en manifest – je kunt er niet naast kijken – maar toch veronderstelt zij een bepaalde kwaliteit van luisteren en onderscheiden, om ze te kunnen waarnemen en verstaan. Want volgens Jezus zijn er twee blokkades, twee fundamentele bekoringen, die ons beletten de komst van zijn Rijk te herkennen. En die twee plaatsen ons buiten de echte uitdagingen van de menselijke existentie.
De eerste blokkade of bekoring wordt op beeldende wijze beschreven in de eerste helft van het evangelie volgens Lucas. Door het oorverdovend lawaai van allerlei rampspoed, door de draaikolk van haat, geweld en corruptie, dreigen wij niets anders meer te zien! De eerste bekoring die ons overweldigt is die van angst en wanhoop, die iedereen aangrijpt die kijkt en hoort wat er in en met onze wereld gebeurt.
Tweeëndertigste zondag B 2021
1Kon 17,10-16 He 9,24-28 Mc 12,38-44
HET LAATSTE WAT JEZUS VOOR ZIJN DOOD NOG ZIET IS EEN VROUW DIE ALLES GEEFT, EEN ICOON VAN ZICHZELF
De stoet van ondernemende weduwen die door de Schrift trekt, is kort maar indrukwekkend. Je herkent in die stoet:
- Tamar, weduwe van de oudste zoon van Juda, die als prostitué vermomd haar schoonvader bij zich een kind laat verwekken voor haar overleden man, waaruit uiteindelijk David, de Messias, de Christus, zal uit geboren worden.
- In die stoet stapt ook de bloedmooie weduwe Judit, die met een list haar volk bevrijdt van het leger van de Assyriërs. Zij wordt geprezen als de glorie van Jeruzalem, de trots van haar volk.
- Daar zie je de weduwe van Sarefat uit de eerste lezing, die gastvrijheid verleent aan Elia en er aldus voor zorgt dat een groot profeet in Israël overleeft.
- En vergeten we niet de stokoude weduwe Hanna, die in de tempel van Jeruzalem het kind Jezus in de armen neemt en over Hem spreekt tot allen die bevrijding verwachten.
Homilie Christus-Koning B
LEVEN IN DE WAARHEID
Christus-Koning B Dan 7,13-14 Ap 1,5-8 Joh 18,33b-37
Vandaag vieren we Christus-Koning, een feest dat het einde van het liturgisch jaar markeert. Bij dit liturgisch feest spreken de lezingen ons over Jezus als koning. Toch tonen zij ons twee uiterst contrasterende beelden. Enerzijds, in de eerste lezing, een visioen van de profeet Daniël, hetgeen in de tweede lezing uit de Apocalyps wordt hernomen. Het lijkt een beetje op een Amerikaans spektakelstuk: een Mensenzoon die op de wolken des hemels naar een Hoogbejaarde wordt geleid. “Aan hem wordt heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht; en alle volken, naties en talen brengen Hem hun hulde.” (Dan 7,13-14) En daaraan compleet tegengesteld zien we in het Evangelie Jezus voor Pilatus geleid als een misdadiger. In beide gevallen gaat het echter om dezelfde persoon: de Mensenzoon in Daniëls visioen is Dezelfde over wie Pilatus zal zeggen: “Ziedaar de Mens” (Joh 19,5). Het verschil is maar schijn, de realiteit is dezelfde. Het is heel belangrijk te begrijpen dat er verschillende niveaus bestaan van de werkelijkheid; dat dingen en situaties die aan ons verschijnen een diepere werkelijkheid kunnen verbergen of verhullen.
Dit wordt al duidelijk in het bordje dat boven op het kruis wordt gehangen : “Jezus uit Nazareth, koning van de Joden” (Jn 19,9). Een koning die geen gouden kroon draagt, maar een doornenkroon. Dit koningschap volgt niet de regels van de wereld. Het is niet wat het lijkt. Mensen roepen om een koning, een sterke leider, een machtige held. Die drang is blijkbaar onuitroeibaar, er is geen kruid tegen gewassen. God zelf zal ermee moeten leven dat zijn volk per se een koning wil. (1Sam 8,7.19) En ook Jezus kan niet anders dan die titel overnemen. Maar die krijgt bij Hem wel een heel andere inhoud. Jezus’ koningschap is er geen van strijdkrachten en parades. Dit koningschap heeft met waarheid te maken.
Achtentwintigste zondag B 2021
ALLES OPGEVEN VAN DAT ENE, VOOR DIE ENE
Het verhaal van de ontmoeting van Jezus met de rijke jongeling werd ons door de drie synoptische evangeliën, Matteüs, Marcus en Lucas overgeleverd. Het is altijd zinvol die parallelle verhalen met elkaar te vergelijken en er de gelijkenissen en het verschil in op te merken. Eigenlijk weten we alleen van Matteüs dat het om een jongeman gaat. Bij Lucas is hij een ‘aanzienlijk man’, een autoriteit. Marcus geeft geen nadere specificatie rond deze persoon. Het is alleszins iemand die achter Jezus aan gaat omdat hij heel veel van Hem verwacht. Hij gaat dan ook onmiddellijk voor Jezus door de knieën. En hij opent het gesprek met een flatteuze opmerking: ‘Goede meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven?’ Bij Matteüs ontbreekt dat compliment. Het goede wordt daar verbonden met het handelen: “Wat goeds moet ik doen?” Maar bij Marcus, zoals ook bij Lucas, ontspint zich dus eerst een kleine theologische discussie. “Waarom noem je mij goed”, repliceert Jezus, “niemand is goed, behalve de ene God”. Goedheid is geen attribuut dat je te gauw bij mensen moet leggen, want daar is goedheid altijd ambigu, gemengd met nevenmotieven. Wij zijn allemaal mensen van na de zondeval. Alleen God is goed, of anders vertaald: slechts de ene God is goed. En als je voor God treedt moet je niet met complimenten aankomen. Voor God sta je naakt. Al je vleiende woorden doen niets ter zake en zullen God niet beïnvloeden. En zo moeten we eigenlijk ook staan tegenover mensen: zonder vleierij, zonder franjes, zonder flauwekul of fluwelen handschoenen.