Onderricht 17 september 2019
Bron: Metropoliet Anthony (Bloom) van Sourozh, De weg naar binnen. School van het gebed, Tilburg, 2010, blz. 14-20
ALS GOD AFWEZIG SCHIJNT TE ZIJN
“Natuurlijk heb ik het niet over een werkelijke aanwezigheid – God is in werkelijkheid nooit afwezig – maar over het gevoel van afwezigheid dat wij hebben.”
Het gebed is niet zo problematisch
als we God in ons leven aanwezig weten, Hem ervaren,
Hij in ons leven doorbreekt.
De vraag is natuurlijk of datgene wat we aanduiden als Godservaring
wel degelijk een ervaring van God is en we ons geen illusie voorhouden.
Maar wat als Hij – wat meestal toch de ervaring is – afwezig blijkt te zijn.
Stellen we ons terecht vragen bij wat de ervaring van aanwezigheid,
dan moeten we ons ook vragen stellen bij deze van afwezigheid van God.
Tot de apostel Thomas zegt de verrezen Heer:
Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben. (Jo 20, 29).
Het pure geloof leert ons bewust te zijn dat God nooit afwezig is.
Maar we hebben wel een gevoel van afwezigheid,
een ervaring van afwezigheid, zoals we ook een ervaring, een gevoel
van aanwezigheid kunnen hebben.
Keating leerde ons reeds dat we niet te veel geloof moeten hechten
aan deze gevoelens en dat God zich voor zijn geliefden eerder verbergt.
François Varillon, in zijn boek over De nederigheid van God,
duidt de verborgenheid, de afwezigheid van God aan
als een kenmerk van zijn nederigheid.
God laat zich niet bewijzen.
Bloom drukt het nog anders uit.
Bidden is een ontmoeting, een relatie.
Dit laat zich niet opdringen en een relatie is niet zomaar te creëren,
noch met een techniek, noch met een afbeelding.
Dat kunnen we trouwens ook niet met mensen.
We kunnen niemand dwingen zich in liefde aan ons te geven.
En toch geeft God zich in liefde aan ons en in ons.
Maar hoe komt het dan dat wij dat niet ervaren?
Het antwoord is dat wij in feite de afwezigen zijn.
Bovendien laat God – zo schrijft Bloom – zich ook uit liefde niet zien.
Want een ontmoeting met God is gevaarlijk, levensgevaarlijk.
Aan Mozes, die God vroeg om Zijn gelaat te zien, antwoordde God:
Mijn gelaat kunt gij niet zien,
want geen mens kan mijn gelaat zien en in leven blijven. (Exodus 33, 20)
Het is zoals we de ontmoeting met een medemens willen mijden
omdat we weten dat die ons iets van ons zal vragen.
Als we echt met God in relatie willen treden dan komt onvermijdelijk de vraag
om ons ik te laten sterven.
De echte ontmoeting met God geeft meestal niet een goed gevoel,
maar is een kritisch moment, bevrijdend en verlossend,
nieuw leven gevend, maar ook altijd veroordelend en vernietigend
voor het kleine angstige en zelfzuchtige ik.
We zijn eigenlijk maar al te blij dat God ons gerust laat!
Eigenlijk negeren we zijn aanwezigheid,
zoals we ook de problemen in de wereld kunnen negeren.
Als we handelen naar onze emoties, naar onze angst en zelfzucht,
naar onze drang naar bevrediging, beveiliging en bevestiging,
dan onderhouden we onze emotionele geluksprogramma’s
maar gaan we de confrontatie en de ontmoeting met God uit de weg
of willen we alleen de ons geruststellende God ontmoeten
die niets anders is dan een projectie van onze angsten en behoeften.
Willen we God ontmoeten
dan moeten we naar onszelf, de medemensen en onszelf
leren kijken met Gods ogen.
Maar dat vereist nederigheid van onze kant,
het leren leven met een vermorzeld hart, erkennen wie we zijn:
behoeftige en angstige mensen.
Pas dan kunnen we ook de bevrijding ervaren.
Gods goedheid is immers geen verblinding, geen doofpotoperatie.
Verlangen we eigenlijk wel God zelf?
‘Blij dat JIJ er bent!”
Zeggen we dat zoals mensen die dit vroeger zeiden tegen de postbode
als die kwam met het maandelijks pensioen?
Zeggen we dat enkel tot mensen die voor ons iets betekenen
in de zin van nuttig zijn voor ons, ons helpen, ons uit de nood helpen,
geweldige overduidelijke zin geven aan ons leven?
Zeggen we dat ook aan hen die ons vragen uit onszelf te treden,
onze comfortzone te verlaten, vervelend vreemd en ambetant behoeftig zijn?
Zo gaat het ook met het gebed.
Bij veel mensen ontstaat het niet vanuit een verlangen naar God,
maar vanuit een verlangen naar iets waarvan ze menen
dat hun God het hen zal geven.
Maar wat als dat er niet komt
of als we dat ook bekomen zonder God en zonder gebed?
We mediteren niet om iets te bekomen dat ‘ik’ graag heeft.
Als we mediteren vragen we van God niets.
Wij leren aanwezig zijn, ontdaan van ik-gerichte verlangens en emoties.
Pas dan kan God aanwezig komen.
Zolang de ander perfect aan onze verwachtingen moet beantwoorden
vooraleer we die willen ontmoeten,
vooraleer we de sprong van de relatie willen wagen,
dan blijven we heel ons leven erg eenzaam.