Tekst en onderricht april 2018
Onderricht op 17 april 2018
Bron: Alla SELAWRY, Filokalia. Het innerlijk gebed, Ankh-Hermes, Deventer.
Al wie het spirituele pad wil betreden,
al wie in eenheid met God en met zichzelf
liefdevol, vredevol en vreugdevol door het leven wil gaan,
die heeft – zo leert de F - een ‘innerlijke strijd’ te leveren.
Wij hebben het over
het loslaten van alle onware en alle ondoelmatige gedachten
en het leren voorbijgaan aan emoties.
De F heeft het over het loslaten van ‘eigenzinnigheid’.
Maar daarnaast of misschien ook daarvoor
moet men zich verzetten tegen het kwade
en jezelf soms dwingen tot het goede.
Dat laatste geldt ook voor het gebed.
De trouw aan de meditatiepraktijk vereist een discipline
waarbij je jezelf soms moet dwingen om te mediteren.
Dit is ook zo als je in een kunst een meesterschap wilt veroveren.
En voor deze discipline en trouw is dan natuurlijk de motivatie belangrijk.
De taal van de F omschrijft die motivatie als de ‘bekering’ van de wil:
het goede willen en het kwade niet willen.
Daarbij helpt natuurlijk een cultuur van het verstillen,
in deze zin, dat onze aandacht alleen uitgaat naar het goede,
zoals in de meditatie onze aandacht alleen gericht is op het gebedswoord.
We laten al het andere voorbijgaan, we gaan er aan voorbij,
we geven er geen acht aan.
Belangrijk daarbij is dan weer dat onze aandacht naar binnen gericht wordt:
een bewuste aandacht of een aandachtig bewustzijn voor Gods aanwezigheid.
Wat hierbij ook helpt is zelfkennis en onderscheidingsvermogen:
weet hebben van datgene waardoor je aandacht vlug benomen wordt.
F: je hersenspinsels en hartstochten voorzien,
dus het voorzien van je onware en ondoelmatige gedachten
en van je niet heilzame emotionaliteit.
In het contemplatieve leven, in een leven met een contemplatieve dimensie,
hoort ook een verstilde levenswijze thuis
waarbij men een verantwoorde tijdsindeling nastreeft
en waarnaast men ook actief het goede doet.
Zelfkennis en zelfkritiek, inzet, vrijgevigheid en onthouding zijn zaken
die allemaal thuishoren in een contemplatieve levenswijze.
De F merkt hierbij ook op dat het heel belangrijk is
je emotionaliteit en je onwaar en ondoelmatig denken
niet als wezenlijk te beschouwen, d.w.z.:
ze behoren niet tot je ware zelf,
maar tot het in jou gevormde “ik”, valse zelf.
Je mag dit alles niet alleen met een gerust hart loslaten
en niet denken dat je dan verraad pleegt aan jezelf.
Je mag er zelf tegen in denken en tegen in handelen!!
Het is evenwel onmogelijk emotieloos en gedachteloos te zijn.
Daar legt ook K de nadruk op en hij benadrukt daarbij ook
dat we dit niet als ideaal moeten zien en nastreven.
Wie dit doet, leert de F, vervalt dra in dadeloze zwaarmoedigheid.
Het is wellicht ook onmogelijk tijdens de meditatie niet verstrooid te zijn.
LF en JM en TK fluisteren in koor: niet erg, maar keer als je ervan bewust bent
onmiddellijk en zonder talmen terug met je aandacht naar je gebedswoord.
De F drukt het zo uit:
het is onmogelijk te vallen,
maar het is beter te vallen dan te menen dat ze stat
en als je valt, wat van tijd tot tijd goed is,
is het van belang zonder zelfbeklag onmiddellijk weer op te staan.
Waarom is vallen en dat bewust zijn van tijd tot tijd goed?
Om jezelf te leren kennen en om ootmoedig te blijven
en niet te leven met een bewustzijn van eigen gerechtigheid.