Onderricht 1 mei 2018
Bron: Alla SELAWRY, Filokalia. Het innerlijk gebed, Ankh-Hermes, Deventer.
Hoewel we in het mediteren zelf geen aandacht besteden
noch aan ervaringen noch aan effecten van ons mediteren
en ook geen meditatietijd ingaan om ervaringen te hebben
of om de effecten van het mediteren te ervaren,
toch besteedt de Filokalia meerdere bladzijden aan wat ze
‘de vruchten van het gebed’ noemt.
Een volgehouden meditatiepraktijk
levert een groeiend vermogen tot aandacht op
en dit niet alleen een aandacht die tijdens het mediteren aanwezig moet zijn,
maar ook een aandacht in het luisteren naar mensen.
Het is die aandacht waarvan Simonne Weil beweerde
dat ze in haar hoogste vorm gebed is
en dat het bevorderen van het vermogen ertoe
het eigenlijke doel van alle onderwijs dient te zijn.
Daarnaast is er ook een groeiend zelfinzicht.
Want de stilte en het beoefenen van de meditatie
confronteert ons immers met ons onbewuste
en met alles wat ons bewustzijn voortdurend gaande houdt.
Wat volgens de Filokalia ook groeit is het ‘berouw’,
maar dat is nu niet gelijk te stellen met een angstig schuldgevoel
maar eerder met een verlangen naar eenheid, naar authenticiteit.
In dit verband gebruikt de Filokalia ook soms de uitdrukking
‘een warm gevoel voor God’.
En dat heeft dan ook dus weer niets te maken met een bijzondere ervaring.
Het is gewoon een aspect van de werking van de genade
die ons innerlijk en ongemerkt aan het hervormen is.
Het is de oorsprong van een echt authentiek gelovig leven,
het geestelijk ontwaken,
waarin zowel het besef van niet-heiligheid aanwezig is,
als het besef van Gods aanwezigheid
als een sterk verlangen naar echt leven.
Nu komt het er op aan in te spelen op die genade (A. Louf):
het verlangen in vrijheid koppelen aan de wil,
je aandacht richten op God en het goede spreken en handelen,
verstrooiingen en onware en ondoelmatige wegen achterwege laten.
Uiteraard is er daarbij iets van eigen inspanning noodzakelijk.
Het spirituele leven is een vereniging van genade en vrijheid,
van overgave aan Gods wil, van vertrouwen op zijn genade,
van aandacht en vertrouwen op zijn aanwezigheid in ons,
op de transformerende kracht van zijn aanwezigheid
als wij er aandacht aan schenken en ze toelaten,
als wij er ons door laten vervullen.
Dat is geen kwestie van morele of spirituele rijkdom,
maar eerder van morele en spirituele armoede:
het is met leegte en gemis en honger voor God verschijnen.
Het is natuurlijk de Geest die ons vervult en ons transformeert,
maar wij kunnen er ons steeds verder leeg voor maken.