Homilie vijfde zondag jaar c 2022
Jes 6,1-8 1Kor 15,1-11 Lc 5:1-11
Als je aan volwassenen de vraag stelt “wat was je eerste godservaring? wanneer, waar en hoe werd je voor het eerst iets van God in je leven gewaar?”, dan krijg je verrassende antwoorden, zeker als deze vragen gesteld worden in een veilige sfeer van vertrouwen en vriendschap. Meestal vertellen mensen dan iets over hun kindertijd, een sterke ervaring van het numineuze* dat hen als kind is overkomen. Want een kind staat nog heel open voor God en het goddelijke; volwassenen hebben in de loop der jaren vele intellectuele filters en barrières ingebouwd, en ook hun zondige en onzuivere gedachten hebben mettertijd rond hun hart een muur gebouwd, waardoor hun zintuig voor God is afgestompt. De mens moet daarom eerst een zuivering ondergaan om de heiligheid van God terug te kunnen ervaren. Iets dergelijks horen we in de eerste lezing, waar de profeet Jesaja in de tempel een godservaring te beurt velt. Geconfronteerd met de ontzagwekkende heiligheid van God – uitgedrukt in het driewerf ‘heilig’ van de serafs – ervaart de profeet zijn eigen onreinheid. Met een gloeiende kool worden zijn lippen eerst schoongebrand eer ze het woord van de Heilige van Israël in de mond kunnen nemen.
homilie Tweede zondag door het jaar C 2022
Jes. 62, 1-5; 1 kor. 12, 4-11; Joh. 2, 1-12
De bruiloft van Kana, broeders en zusters, zet het verbond van God met zijn volk in scène. In Kana begint, zoals Jesaja het plechtig uitdrukt, ‘de zon der gerechtigheid te stralen en gaan de volken Gods glorie aanschouwen. De schepping heet niet langer ‘Verlatene’, het land niet langer ‘Woestijn’. Nee, heel de mensheid krijgt te Kana in Galilea de naam ‘Gehuwde’ en rijkelijk vloeit er de wijn van Gods bruiloft met de aarde. Zoals een bruidegom zich verheugt in zijn bruid, zo blij is God is met zijn schepping!
Hoewel Jezus met zijn leerlingen bij die bruiloft maar zijdelings aanwezig is, valt de focus toch helemaal op Hem. Het bruiloftspaar wordt niet eens bij name genoemd. Jezus zélf is de eigenlijke Bruidegom. En zijn bruid is de Kerk die Hij bezig is zich te vormen, waarvan zijn moeder en zijn leerlingen de spil vormen, en die Hij wil laven met de wijn van zijn eigen bloed aan het kruis. Dát zal zijn uur worden dat thans, in Kana, nog niet is aangebroken, het grote uur van zijn volle openbaring en verheerlijking aan de rechterhand van de Vader. Hier, op de drempel van zijn openbaar leven, begint Jezus zijn opgang naar dat uur. En Hij doet dat heel symbolisch met een bruiloft te Kana in Galilea.
Homilie openbaring 2022
Jes 60, 1-6 Ef 3, 2-6 Mt 2, 1-12
De Wijzen uit het oosten die duizenden kilometers op hun kamelen afleggen om een ster te volgen, die hen uiteindelijk een schamel kindje laat vinden met zijn moeder, en die vervolgens hun dromen achterna gaan om langs een andere weg naar hun land terug te keren, lijken wel de antipode van de mens die zijn leven bouwt op zekerheden. Een ster, een kindje en een droom: welk soort geluk moet je daarvan verwachten? En toch lijkt het verhaal te suggereren dat die Wijzen het geluk van hun leven gevonden hebben. ‘Als ze de ster zien worden ze met overgrote vreugde vervuld’, zegt het verhaal. En als ze het kindje met zijn moeder vinden, ‘vallen ze op hun knieën, buigen ze zich ter aarde en bieden ze het hun koninklijke geschenken aan: goud, wierook en mirre’. Hun verlangen is vervuld, ze hebben de schat van hun leven gevonden, ze kunnen voldaan terugkeren omdat ze het essentiële ontdekt hebben, datgene waar het in het leven op aankomt. Wie het geluk wil vinden, moet naar de sterren kijken, zijn droom volgen en moet met alle kracht de wegen volgen die in zijn ziel geschreven staan. Anders leeft men tevergeefs
Homilie Doop van de Heer C 2022
Jes 40,1-5.9-11 Tit 2,11…3,7 Lc 3,15…22
Vandaag viert de Kerk opnieuw een Epifaniefeest, een openbaring van de goddelijke gestalte van Jezus doorheen zijn menselijke verschijning. De Godsopenbaring bij de doop van Christus in de Jordaan is in de oosterse liturgieën het voornaamste thema van het feest van Epifanie, terwijl dat in het westen de aanbidding door de Wijzen of de Drie Koningen is. Bij de doop van Christus in de Jordaan heeft de genade van God zich gemanifesteerd voor het heil van alle mensen. En die genade leert ons te verzaken aan goddeloosheid en wereldse begeerten, om bezonnen, rechtvaardig en vroom te leven in deze tijd. Dat zegt Paulus ons in zijn Brief aan Titus en dat hebben wij beloofd bij ons eigen doopsel. We hebben bij onze doop verzaakt aan goddeloosheid en aan de werken van het kwaad. We hebben toen beloofd ‘bezonnen’ te leven, dit wil zeggen, niet als beesten maar redelijk, voor rede vatbaar, met wijsheid en onderscheiding van de geest. Vervolgens hebben we beloofd om ‘vroom’ te leven, dat wil zeggen met God verbonden. God als partner in ons leven toelaten, luisteren naar zijn woord in de Schrift en in de omstandigheden van het leven en antwoord geven op dat woord van God in ons bidden. ‘Vroom leven’ betekent ook: Gods wil zoeken en niet alleen onze verdomde goesting doen. Het betekent: onszelf de vraag durven stellen: “Wat wil God van mij? Wat vraagt Hij van mij op dit moment, in deze situatie van mijn leven?” En tenslotte hebben wij bij ons doopsel beloofd rechtvaardig te leven, recht en niet krom. Rechtvaardig zijn betekent iedereen, voor zover het van ons afhangt, recht doen, in zijn waarde laten, bejegenen als evenwaardig, als kind van God. Wie aldus verzaakt aan goddeloosheid en wereldse begeerten, en bezonnen, vroom en rechtvaardig probeert te leven in deze tijd, ziet ook uit naar de volle openbaring van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland Jezus Christus. Want een christelijk leven is vol verwachting en staat uit naar een toekomst vol hoop en vervulling, naar wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor die Hem liefhebben. (1Kor 2,9) Men ziet dus uit naar het onuitsprekelijk mysterie van de openbaring van Gods tegenwoordigheid! En dat mysterie vieren wij vandaag bij de doop van de Heer, zoals overigens in elke Eucharistieviering ‘totdat Hij komt’.
Vierde Adventszondag C 2021
Mich 5,1-4 Hebr 10,5-10 Lc 1,39-45
Twee vrouwen ontmoeten elkaar. De ene piepjong, de andere op rijpe leeftijd. Allebei dragen ze een pril nieuw leven in zich. Hun ogen krijgen een nieuwe glans, hun blik is nu meer naar binnen gericht. Af en toe liggen hun handen in een beschermend en teder gebaar op hun buik en stilaan zal heel hun wezen, heel hun leven in het teken staan van het kindje dat ze zullen baren. We hebben er mooie woorden voor: in blijde verwachting zijn, in gezegende toestand. Het moet voor elke zwangere vrouw een bijzondere periode zijn in haar leven.
Als man sta je erbij en kijkt ernaar. Onhandig, sprakeloos en een tikje als buitenstaander. In traditionele culturen komt de vader niet eens de verloskamer binnen: alleen vrouwen worden toegelaten. Tegenover een zwangere vrouw ben je getuige van een groot mysterie dat zo oud is als de mensheid en dat slechts met eerbied kan benaderd worden. Had niet beter een vrouw de homilie van vandaag gehouden? Ze had ons kunnen vertellen hoe ooit haar kindje in haar buik bewoog, zo ongeveer vanaf de achttiende week. Elisabeth is in haar zesde maand: het is dus normaal dat haar kindje al krachtige bewegingen maakt. Bij de begroeting van de twee vrouwen, begroeten ook hun beide mannelijke baby’s elkaar: zo stelt de evangelist Lucas het voor. Elisabeth vertaalt de beweging die zij in haar schoot voelt in een groet aan Maria, die wij vandaag het ‘Weesgegroet’ noemen: “Gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot”. Geen stoere mannentaal in dit evangelie van de Visitatie, maar daarom niet zonder grote diepgang.
Vorige zondagen waren die vlammende woorden van mannen als Jeremia, Sefanja of Johannes de Doper niet uit de lucht. Ze maakten ons deelgenoot van hun dromen en visioenen, van het eeuwenlange uitkijken naar de messiaanse Verlosser. Met vurigheid en aandrang riepen ze ons op tot bekering. Want God komt niet wonen in onzuivere harten. God wordt geen bron in een mensenhart dat vuil en chaotisch is en om zich heen onrecht aanstookt. De profeten hebben gelijk. We moeten ons ‘omkeren’ en werken aan een betere wereld zoals God hem droomt. En dat doen we ook: in allerlei acties van solidariteit, welzijnswerk, hulp aan daklozen en vreemdelingen, aandacht voor eenzamen, marginalen, covidpatiënten. Het zijn tekenen van onze diepe wil om de wereld te verbeteren, het milieu te redden, de vrede te herstellen waar die zoek is.