Homilie voor de 32ste zondag door het jaar B 7 november 2021
Hoe wist Jezus dat de vrouw, die twee muntjes in de offerkist gooide, een arme weduwe was?
Ze was arm omdat ze slechts twee muntjes ter waarde van een quadrans kon offeren. Dat was een 64ste deel van het dagloon van een arbeider, dat ook niet bijster veel was. En ze was arm omdat ze weduwe was en dus wellicht weduwe omdat ze arm was.
Weduwen zonder bezit waren in Israël hét toonbeeld van armoede. Ze hadden, als ze kinderloos waren, niemand die naar hen omzag en ook niemand om naar om te zien.
Ze hadden niemand om zorg voor te dragen
en ook niemand om zich heen die zorg voor hen droeg.
Ze waren voor hun leven en levensonderhoud volledig afhankelijk van de liefdadigheid van anderen.
Het beschermen van en de zorg voor weduwen, wezen en vreemdelingen
werd in het oude Israël als een godsdienstige plicht beschouwd.
Homilie voor de 23ste zondag door het jaar B 5 september 2021
Aanraken…
Een ontmoeting met Jezus, een geraakt worden door Jezus doet iets met de mens, zoals iedere ontmoeting met een authentiek liefdevol mens ons iets doet.
Je wordt dan geconfronteerd met een kracht, die in die persoon aanwezig is, een kracht, die heelt en vreugde schenkt, een bevrijdende kracht.
Het Grieks, waarin het Nieuwe Testament geschreven is, heeft voor die kracht een woord:
charma, vandaar ons Nederlandse ‘charme’, ‘charmeren’ en ‘charmant’. In het Engels kan ‘to charm’ ook betoveren betekenen,
mensen van gedaante doen veranderen, transformeren. Een ontmoeting met Jezus is een transformerend gebeuren.
De transformatie, de verandering die dan plaats grijpt is echter geen betovering maar een genezing, een heling, en dat betekent,
het herstellen in oorspronkelijke heelheid, in de oorspronkelijke ongeschonden staat,
vroeger in het Nederlands ook aangeduid met het woord ‘onschuld’.
Als Jezus vraagt om terug als kinderen te worden,
dan heeft Hij het over een terugkeer naar die staat van ‘onschuld’. Het is een leven waarin we opnieuw in eenheid met God leven,
opnieuw een paradijselijk mens zijn, waarachtig beeld en gelijkenis van God. Dus een mens ontdaan van alle angst, schaamte en egoïsme, vervuld van liefde,
Homilie voor de 12de zondag door het jaar B 20 juni 2021
Homilie voor de 12de zondag door het jaar B 20 juni 2021
Op een dag, tegen het vallen van de avond..
De eigenlijke evangelietekst heeft het over ‘diezelfde dag’,
de dag namelijk waarop Jezus aan de hand van parabels over zaaien en groeiend zaad een boodschap van vertrouwen heeft meegegeven:
vertrouwen waarmee moet gezaaid worden; vertrouwen in de groei van het Rijk Gods; vertrouwen in God.
Het zaaien is mensen oproepen om te vertrouwen in God
en vanuit dat vertrouwen zich te bekeren tot een nieuw leven
waarin een aan Gods liefde beantwoordende ingesteldheid en levenshouding het overgenomen heeft van eigenliefde, van angst en zelfzucht.
Een oproep tot vertrouwen dat men wel degelijk zo’n leven kan leiden, dat het Rijk Gods in ons en daarom in de wereld groeien kan.
Het Rijk Gods groeit in ons.
De anonieme schrijfster van De Evangelische Parel,
een mystiek werk uit de 16de eeuw mijmert bij de eerste regel van het Onzevader: “Wat of wie zijn de hemelen waar U bent?
O Vader, dat zijn alle met rede begaafde schepselen, engelen en mensen.”
De Kerk is (zou moeten zijn…) de gemeenschap van mensen
die zich tot een nieuw leven in navolging van Christus bekeerd hebben
- zoals de leerlingen in de boot –
en in wie het Rijk Gods groeiende is (zou moeten groeien).
Homilie voor de 18de zondag door het jaar B 1 augustus 2021
De roeping tot navolging is aan/in de Kerk (Petrus op de voorgrond) toevertrouwd.
(Caravaggio, De roeping van Matteüs, detail)
‘Eeuwig leven’ is in alle evangelies maar vooral in het Johannesevangelie
één van de meest belangrijke begrippen.
In het nachtelijk gesprek met Nicodemus vinden we daarover wellicht
het belangrijkste vers van het Johannesevangelie waarin we over dat ‘eeuwig leven’ horen:
3, 16 Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben.
Er is hier sprake van God die ons liefheeft en daarom wil dat we eeuwig leven hebben.
En dat betekent: dat we deelnemen aan Gods leven en daardoor volkomen vrede en vreugde kennen.
Het is een leven waarin al datgene, wat vrede en vreugde in ons innerlijk maar ook in ons samenzijn met mensen onmogelijk maakt, verdwenen is,
een leven dus waarin angst en zelfzucht in onze geest en in ons hart onbestaande is. en waarbij onze geest en ons hart vervuld zijn van liefde.
Het bereiken van zo’n leven is niet gelegen
in het gehoorzamen aan menselijke wijsheid of wetten
- waanwijsheid zegt Paulus in de eerste lezing -
is niet gelegen in het naleven van levensbeschouwelijke dogma’s, maar is gelegen in de navolging van een door God gezonden mens, de mens die de weg van totale zelfontlediging is gegaan.
Homilie voor de 10de zondag door het jaar B 6 juni 2021
Evangelie: Marcus 3,20-35
In die tijd ging Jezus naar huis en weer stroomde zoveel volk samen dat zij niet eens gelegenheid hadden om te eten. Toen zijn verwanten dit hoorden trokken zij erop uit om Hem mee te nemen, want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was. De schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren zeiden dat Beëlzebub in Hem huisde en dat Hij door middel van de vorst der duivels de duivels uitdreef. Hij riep hen bij zich en sprak tot hen in gelijkenissen: "Hoe kan de ene satan de andere uitdrijven? Wanneer een rijk innerlijk verdeeld is kan dat rijk geen stand houden. Wanneer een huis innerlijk verdeeld is zal dat huis geen stand kunnen houden. En wanneer de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij geen stand houden, maar is zijn einde gekomen. Bovendien, niemand kan binnendringen in het huis van een sterke om zijn huisraad te roven als hij niet eerst die sterke heeft gebonden. Dan pas kan hij zijn huis leeghalen. Voorwaar, Ik zeg u: alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle godslasteringen die zij uitgesproken hebben, maar als iemand lastert tegen de heilige Geest krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis; hij is bezwaard met een eeuwig blijvende zonde." Dit omdat zij gezegd hadden: er huist een onreine geest in Hem.