Edith van den Goorbergh, Theo Zweerman

EDITH

23 mei 2017
Edith van den GOORBERGH en Theo ZWEERMAN, Franciscus van Assisi. Over zijn evangelische bezieling en de betekenis ervan voor deze tijd

 “Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden”. Een dienaar van God kan niet weten hoeveel geduld en nederigheid hij in zich heeft, zolang aan zijn wensen voldaan wordt. Maar wanneer de tijd komt dat zij die aan zijn wensen zouden moeten voldoen, hem het tegendeel aandoen, zoveel geduld en nederigheid als hij dan heeft, zoveel heeft hij en meer niet.’ (Vermaning 13)
Kenmerkend voor het geestelijke leiderschap van Franciscus
is de nadruk die hij op echtheid van het gedrag legt.
Telkens weer klinkt in zijn wijsheidsspreuken de vraag door,
of de gesteltenis die mensen in hun vroom gedrag schijnen te manifesteren wel echt is.
Beantwoordt het aan hun innerlijke werkelijkheid? (…)
Geconfronteerd met religieuze gedragingen ontmaskert hij
wat niet méér is dan schone schijn, voorspiegeling of namaak.
Deze kritische zin en dit verlangen naar eerlijkheid heeft in een bepaald opzicht iets heel moderns. Franciscus staat echter terzijde van de moderne mentaliteit, voorzover daarin de kritische zin ontaardt


in de zucht om moedwillig maskers af te rukken en mensen te kleineren.
Hem gaat het vóór alles om, juist zoals dit bij Jezus het geval is,
mensen uit de droom te helpen en wakker te schudden.
De meeste Vermaningen fungeren dan ook als een soort steekproef om te helpen onderscheiden,
of de innerlijke gesteltenis wel beantwoordt aan wat van buitenaf gezien fraai oogt.
Ook Vermaning 13 biedt zo’n mogelijkheid tot toetsing van wat zich aandient als ‘geduld en nederigheid’. (…) Maar, zo zou men kunnen vragen, schuift daardoor de aandacht niet weg van Jezus’ woord over de vredestichters? Want wat hebben geduld en nederigheid precies met vrede te maken?
Het is inderdaad opmerkelijk,
dat het woord vrede alleen in de aanhaling van Jezus’ zaligspreking voorkomt.
Daarna concentreert Franciscus zijn aandacht op de kwestie
van het al of niet voldaan worden van wensen en verlangens. (…)
Het woord dat tweemaal in Franciscus’ commentaar een belangrijke plaats krijgt,
namelijk satisfacere, betekent voldoen aan, of bevredigen van gekoesterde verlangens.
Als hij de aandacht vestigt op die bevrediging en voldoening,
dan is dit kennelijk omdat hij de mens ten diepste als verlangen ziet.
Dé vraag voor hem is dan, welk verlangen, of welke wens, ons drijft.
En in hoeverre wij het kunnen verdragen, dat wij in die wensen en verlangens gefrustreerd worden. Kunnen wij het aan, de vervulling te ontberen en onbevredigdheid te dragen?
Kunnen wij het hebben, niet te hebben?
Franciscus’ nuchtere vaststelling is: wat je in dat gemis niettemin opbrengt aan geduld en nederigheid, dat onthult de mate, waarin je werkelijk vrede hebt met de situatie.
En dus ook of je echte vrede kunt doorgeven aan anderen.
De proef op de som voor het antwoord op de vraag,
of je behoort tot de vredestichters in de stijl van Jezus, wordt gegeven,
waar de mens het opbrengt om met Gods hulp te aanvaarden wat wezensvreemd is,
te slikken wat bitter is.