0nderricht 18 september 2018


Bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 29-36.

In het vorige onderricht wezen we er met Thomas Keating op
dat twee zaken erg hinderend zijn voor de groei en de voortgang
op onze spirituele reis op weg naar eenwording met Christus:
de onwetendheid over wie we werkelijk zijn,
dus over een identiteit die dieper is dan deze waarvan we ons bewust zijn
én de onwetendheid met betrekking tot ons onechte ik,
de onwetendheid over onze onbewuste motieven in ons spreken en handelen.


Wie echt de spirituele weg wil gaan wordt snel en blijvend met dat onechte ik, dat ons doen en laten in hoge mate bepaald,  geconfronteerd.
Kiezen voor het spirituele pad, voor bekering en navolging,
al geschiedt dat ook vanuit een diep ervaren verlangen naar echt leven,
betekent helemaal niet het einde van het onechte ik
en van de invloed die dat onechte ik in ons spiritueel bezig zijn uitoefent.
Als we ervoor kiezen de weg van het contemplatieve bidden,
van de meditatie te bewandelen en we blijven na de eerste enthousiaste tijd
trouw aan de dagelijkse discipline die voorwaarde is voor enige groei,
dan zullen we de blijvende aanwezigheid van het onechte ik dra ervaren
in allerhande verstrooiende gedachten die onze meditatietijd vullen,
zowel de meest heerlijke of perverse fantasieën,
als de meest verheven vrome bespiegelingen, plannen en voornemens,
als de gedachten die gevoed zijn door onze angsten, ergernissen en planningen.
De verstrooiing kan leiden tot zo’n verwarring
dat het lijkt dat God, die we in de meditatie wilden ervaren,
precies verder lijkt dan ooit, dat er een Godsverduistering plaatsvindt.
Dan is de verleiding heel groot om het op te geven
of een meer ‘bevredigende’ en geruststellende gebedsmethode te zoeken.
Ook als we de ruimere context van het spirituele leven bekijken,
ontmoeten we dezelfde wetmatigheid.
De oude wijzen leerden al dat, als we Heer willen dienen,
we ons dienen voor te bereiden op ernstige beproevingen.
In het werk van Keating heet dat:
zodra we het spirituele pad kiezen en beslissen het onechte ik af te schudden,
komt het echt in actie en blijft ons achtervolgen,
als een zwerfhond die ons op onze tocht blijft volgen.
Henri Nouwen bekent dat ergens dat deze nog steeds zijn gezel is
na meer dan twintig jaar van priesterschap.
Als we het dan opgeven lopen we natuurlijk de kans mis
om echt te groeien en Gods liefde, die ons groeien doet, te ervaren.
Als we onszelf echt niet capabel en dus onmachtig weten,
als we onze onwetendheid met betrekking tot onechte ik opgeheven weten,
als we deze onmacht en onechtheid ook weten toe te geven,
pas dan kunnen we Gods liefde en genade ervaren.
In het Magnificat horen we dat rijken heen gaan met lege handen
maar die met lege handen bij God komen overvloedig krijgen.
Keating houdt ons voor dat medemensen die ons niet erg liggen
of omstandigheden waarvan we niet erg houden
ons nu precies kunnen helpen om van ons onechte ik bewust te worden.
Ze openbaren ons vaak onze emotionele geluksprogramma’s
en vormen een uitnodiging om met onszelf en onze medemensen,
met de werkelijkheid en ook met God een nieuwe relatie aan te gaan,
zonder de acties en de motivaties van het onechte ik.
In het boek Het Goede Hart, wat we het verslagboek
van het John Main Seminar van 1994 in Londen kunnen noemen,
staat een gebed dat de toen aanwezige Dalai Lama voor een meditatietijd bad:
Op het moment dat een verstorende emotie zich voordoet,
Die mezelf en anderen in gevaar brengt,
Zal ik deze onder ogen zien en opzij zetten,
Strijdvaardig en zonder uitstel.
Wanneer ik wezens van slechte aard tegenkom,
die onweerstaanbaar geneigd zijn tot kwaad doen en lijden,
Zal ik zulke wezens als dierbaar beschouwen,
Als een kostbare schat die ik zelden vind.
Wanneer anderen mij uit jaloezie slecht bejegenen,
Me beledigen en zo voort,
Zal ik de nederlaag accepteren
En hen de overwinning aanbieden.
Als iemand die ik geholpen heb
En op wie ik mijn hoop gevestigd heb
Me vreselijk kwetst,
Zal ik hem zien als mijn kostbare spirituele meester.
Als we mediteren en verstorende gedachten
met de begeleidende verstorende emoties aan zo’n wezens van slechte aard,
aan anderen die ons beledigen, aan diegenen die ons vreselijk kwetsen
komen zich opdringen, dan zullen we die dus onder ogen zien
en ze ook zonder uitstel loslaten door naar ons gebedswoord,
onze mantra terug te keren.
En mocht dat niet zomaar lukken,
en we zouden de neiging hebben om de meditatietijd
te beschouwen als mislukking en zinloos,
zullen we die tijd in een rustig beschouwen achteraf
toch zien als tijd die God gebruikte om ons te laten zien
waar mijn probleem precies ligt,
hoe mijn onechte ik in actie is gekomen.