Onderricht 6 november 2018


Bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 57-65.

Ik ben begonnen aan een herlezen van het boek van
Dirk DE WACHTER, Borderline times. Het einde van de normaliteit.
In het boek, dat tussen 2012 en 2014 in minder dan twee jaar tijd
twintig herdrukken kende, wordt de stelling gehuldigd dat,
indien je op onze maatschappij de symptomen van borderline legt,
je deze nu gerust als een borderline-cultuur kunt aanduiden.
Als eerste fenomeen daarvan bespreekt Dirk De Wachter
een gevolg van de drang naar persoonlijke vrijheid en individualisatie:
de verlatingsangst.
Die is er omdat het ego naast een verlangen naar ongebondenheid en vrijheid
ook behoefte heeft aan geborgenheid en veiligheid,
aan identiteit en zekerheid.


En dat is het nu precies wat een gemeenschap en een groep aanbiedt.
Ondanks alle roep om vrijheid en zelfstandigheid hokken mensen graag samen
en hebben ze nood aan stevige fysieke en sociale knuffels.
In zijn verkenning van de weg van het ontstaan
van een contemplatief bewustzijn en van een contemplatieve ingesteldheid,
staat Thomas Keating stil bij de derde fase,
deze van het zgn. mythisch lidmaatschapsbewustzijn.
In deze fase wordt de mens,
die zich bewust is geworden van zijn individualiteit,
ook bewust van het feit dat hij deel uitmaakt van een groep,
van een gemeenschap die hem een taal, een cultuur, normen, waarden,
en daarom ook identiteit, zekerheid, geborgenheid en veiligheid biedt.
Het gevaar is niet reëel
dat er daarom een overmatige vereenzelviging met de groep ontstaat.
In deze vereenzelviging ligt de basisvoorwaarde
voor het ontstaan van nationalisme en groepsloyauteit.
De gemeenschap geeft het individu ook een machtsgevoel,
hetgeen gewoon het gekende ‘in groep zijn we sterk’ inhoudt.
Maar de door een gemeenschap begiftigde individuen
geven aan de gemeenschap ook macht en vooral aan de leider ervan.
Dat dictators kunnen opstaan heeft dus te maken
met de nood aan identiteit, zekerheid, veiligheid en geborgenheid.
Het is duidelijk dat Jezus geen zo’n leiderschap opeiste.
Zijn gezag diende niet zijn belangen, noch de belangen van een groep,
noch de noden naar identiteit, zekerheid,
veiligheid en geborgenheid van het ego.
Als dat de motieven zijn om het religieuze pad te bewandelen
of om een gemeenschappelijk leven in huwelijk of monasterium te kiezen,
dan leggen deze een zware hypotheek op het engagement.
Een kind moet loskomen van de moederbinding
om een zelfstandig wezen te worden.
Dit is wat de Amerikaanse psychologe en auteur Judith Viorst
een Noodzakelijk Verlies noemt, tevens ook de titel van een van haar boeken.
Het is te vergelijken met het verlaten van Egypte,
weliswaar een verslavend land, maar toch zekerheden biedend.
Het gezag van Jezus is gelijk aan dat van Mozes,
de mens wegleidend uit de oude bindingen van het ego,
leidend naar vrijheid, dat is, naar persoonlijke verantwoordelijkheid,
naar persoonlijk gekozen verantwoord gedrag,
naar creativiteit om zich in te zetten.
Meditatie hoort thuis in dat wegtrekken uit Egypte,
in het leerproces van je ontdoen van verslavende bindingen,
die zich als verstrooiende gedachten en emoties
tijdens de meditatie aanbieden.
In de meditatie leren we deze gedachten loslaten,
een noodzakelijk verlies, ook al is het blijven bij hen zo bevredigend.
De ontwikkeling van een waarlijk gelovig bewustzijn
vereist dat men ‘neen’ kan zeggen aan welke binding ook
en het begin van deze ontwikkeling is daarom een stap in de woestijn,
in de eenzaamheid, weg van de massa.
Maar dan treedt die verlatingsangst in actie.
Dat is de reden waarom velen met stilte en meditatie afhaken
en zaken naar gebedsvormen en religieuze ervaringen
waarin meer geborgenheid en zekerheid en veiligheid te vinden is.
De weg van de meditatie is een stille revolutie, een stil loslaten.
Het heeft niets te maken met een puberaal zich afzetten
tegen traditie, normen en wetten en gemeenschap,
hetgeen niet verwonderlijk vaak in een nieuwe ‘groep’ gebeurt.
Dit is een niet religieuze en meestal ook niet redelijke reactie
maar een emotionele reactie
op een al te emotioneel gebonden zijn aan het verleden.
Te vergelijken met het geweld van veel Japanse pubers op hun moeders,
op leraren ook.
Te begrijpen als je beseft hoe groot de sociale druk op jongeren er is.
Radicaliteit bij religieuze bekeringen is van dezelfde orde.
Deze radicaliteit bevrijdt niet van een religieus superego,
integendeel, het is de uiting van het tirannieke karakter ervan.
Het superego is niets anders dan de verinnerlijking
van groepsnormen en groepswaarden,
van de gebiedende en verbiedende ouderfiguur.
Slaafsheid of rebellie ertegen zijn de emotionele geluksprogramma’s
om met dat superego klaar te komen.
Als dat superego ook nog het godsbeeld gaat kleuren
is de ramp compleet, zoiets als het maken van het gouden kalf.
Religieus fanatiek vasthouden aan regels, gewoonten
op vlak van liturgie, voeding, kleding, principes en opvattingen
wijst dus alleen maar op die slaafsheid of innerlijke rebellie.
Ze geeft wel een gevoel van identiteit en geborgenheid,
maar vormt een hinder voor de werkelijke transformerende genade.
Meditatie is een weg van stille revolutie en evolutie
om los te komen van de groepsdruk
en te groeien naar een bewustzijn
waarbij men zich persoonlijk aanvaard en geroepen weet.