onderricht 20 november 2018
Bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 66-74.
Het is duidelijk dat we heel wat sociologische en relationele problemen
zouden oplossen, indien we mensen zouden kunnen bevrijden van angst.
Angst is het meest nefaste gevoel dat alle gevoelens perverteert
en alle relaties onmogelijk maakt of vernietigt.
Zowel de relaties tussen mensen onderling als de relatie met God.
Want angst genereert een defensieve houding
en deze op haar beurt zorgt voor een streven naar macht om te controleren
en naar afstand om controle en overzicht te hebben.
‘Godvrezendheid’ is geen angst, en als Bijbelse theologische term
is die synoniem van geloven en een gelovige ingesteldheid.
Maar op zijn beurt is het woord ‘vertrouwen’ synoniem van ‘geloven’.
Vertrouwen is het tegenovergestelde van angst
en maakt een einde aan controlerende afstandelijkheid
en controlerend machtsstreven.
Vertrouwen creëert integendeel verlangen naar nabijheid
en kan het initiatief toe-vertrouwen aan de andere,
in wie men gelooft en vertrouwen stelt.
Angst voor God inprenten is een uiterst nefast gebeuren,
alsook het presenteren van allerlei mensenwetten als de wil van God.
Het evangelie is een oproep om angst los te laten
en uit te groeien boven de kinderlijke emotionele geluksprogramma’s
die aan angst hun ontstaan danken.
Zo de angst om ons te binden aan een groep of engagement,
omdat dit onze vrijheid zou beperken,
zo de angst om ons los te maken van groepen, bindingen en waarden
die ons identiteit en zekerheid verlenen
maar de groei van ons echte zelf verhinderen.
De mens heeft uiteraard nood aan identiteit
en we leven in een tijd van ernstige identiteitscrisis.
Deze crisis wordt aangetoond door de inspanningen die veel mensen doen
om zich in deze wereld te bewijzen, een identiteit te verwerven,
hetzij door onmogelijk vol te houden onafhankelijkheid,
hetzij door hevige afkeer
voor de nog bestaand geachte traditionele identiteitswaarden,
hetzij door onmogelijk vol te houden trouw aan principes.
Met het ontstaan van het zogenaamde mentaal egoïsch bewustzijn
in de puberteit komt er in het leven van ieder mens een identiteitscrisis.
Kenmerkend is dan dat de zonet opgesomde geluksprogramma’s,
waarmee men die crisis probeert op te lossen
en er dus symptomatisch voor zijn,
fantastisch goed kan rationaliseren en rechtvaardigen.
Maar dat nadenkend bewustzijn
schenkt gewoonlijk geen ruimte voor ervaring en beleving van diepere eenheid.
De rationaliserende mens heeft het bewustzijn
van de mens die zich buiten het aards paradijs van de eenheid bevindt,
hoezeer hij ook rationaliserend de mond vol kan hebben over verbondenheid.
De oproep van Jezus – vaak heel radicaal confronterend geformuleerd –
is om die hinderende goedgeprate bindingen met groepsnormen
of met de normen van ons ideaal-ik te verbreken
en om de eenheid met God te herontdekken
en zo nieuwe mensen te worden, volledige personen:
vol – ledig.
Keating somt een aantal aspecten in de houding van mensen op,
aspecten die de vruchten zijn aan dewelke men kan zien
dat de boom het proces heeft ingezet naar volledige groei,
dat de transformering naar de volledige mens,
naar de Christusmens begonnen is:
1. er is een groeiend besef van verantwoordelijkheid voor het welzijn van anderen waardoor men zorgend initiatief neemt, initiatief waarin het eigenbelang niet meer aanwezig is;
2. er is een besef van gelijkwaardigheid dat zich uit in…;
3. … respect dat alle drang tot controle uitbant;
4. zo kan echte samenwerking tot stand komen die concurrentie of heimelijke concurrentie in het samen-werken wegwerkt;
5. en, zo streeft men eerder harmonie na dat het in stand houden van eigen waardensystemen, lees: eigen waarde en identiteit;
6. men al bereid tot compromis.
In deze fase van het ontstaan van het contemplatieve bewustzijn
wordt aan de rede haar goddelijke status ontnomen.
Die wordt dan niet zomaar klakkeloos overgedragen
aan emotioneel denken of wat men ‘intuïtie’ noemt.
Dit zijn trouwens twee heel lieve aspecten van het rationaliseringsproces
die vaak de pretentie hebben het gezond verstand uit te schakelen.
Als we mediteren leggen we in ieder geval dat rationaliserende bewustzijn stil.
We doen dat zonder angst.
Het is een oefening in angst loslaten,
want we weten hoezeer we door ons denken
controle op onszelf, op de werkelijkheid, op de anderen,
op het verleden, op de toekomst, op situaties
en ook op God proberen te verwerven.
Dat is de reden waarom velen het soms moeilijk hebben met meditatie
en zich meer thuis voelen in gebeden
waar de controlerende geest meer aan bod kan komen.
Als we mediteren prevelen we geen angstige gebeden
en ook geen mooi klinkende zelfgemaakte gebeden waarin we
ons eigen zelfbepaalde esthetisch of ethisch correcte denken in formuleren.
De moeite met het woordloze gebed van de stilte
is te vergelijken met de moeite die kinderen en mensen hebben
om de ogen te sluiten of om zich over te geven
aan de geaarde houdingen,
de meest evenwichtige, maar door het ik als compleet onveilig aangevoeld.
De stilte en de leegte voelt, voor wie niet een is met zijn diepste zelf,
altijd beangstigend aan.
Mediteren is een oefening in het loslaten van angstige zelfcontrole.
Het is een stap naar het ontstaan van een contemplatief bewustzijn
en een contemplatief leven die niet over te slaan is.