Onderricht 6 december 2018


Bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 75-83

Onze emoties en onze behoeften
verworden tot emotionele geluksprogramma’s
omdat we niet in eenheid met onze ware wezen leven,
omdat we geen ervaring hebben met en niet bewust zijn van
Gods aanwezigheid.
Bewust worden van Gods aanwezigheid en in eenheid daarmee leren leven
kunnen we als we in onze levensloop leren instemmen
met vier fundamentele gegevens, met vier fundamentele waarheden.
Keating put hierover wijsheid in wat hij een ‘heldere uiteenzetting’
van, de in 2013 overleden Amerikaanse priester-theoloog John S. Dunne noemt.


1) fundamenteel goed
We moeten vooreerst bewust worden en aanvaarden
dat we fundamenteel goed zijn.
Dat ‘goed zijn’ heeft niets te maken met moreel in orde zijn,
noch met de mogelijkheid om moreel goed te kunnen handelen en leven.
Het is de originele staat van ons geschapen zijn,
de productinformatie die op het etiket van de geschapen mens staat:
‘tof’ – God zag dat het ‘toov’, ‘goed’ is.
Het ‘product’ wordt niet afgekeurd, niet afgewezen.
In het betekenisveld van dat ‘goed zijn’ ligt aanvaard zijn, waardevol zijn, erkend zijn, geliefd zijn, gewaardeerd zijn.
Het tegenovergestelde is afwijzing,
hetgeen leidt tot de overtuiging dat je niet ‘goed bent’.
Een mens moet deze ‘instemming’, eigenlijk dit bewustzijn,
in de kindertijd leren kennen door de ervaring van bemind en aanvaard zijn.
Afwijzing in welke vorm ook of zich afgewezen voelen om welke reden ook doorstaan kinderen wel vanuit een zekere overlevingsdrang,
maar meteen ontstaan ook emotionele geluksprogramma’s
die op latere leeftijd het doorgroeien naar eenheid met God
en naar verbondenheid met medemensen enorm gaan hinderen.
2) in mij is ‘alles’ goed
Vervolgens is het belangrijk dat men in de latere kindertijd en in de puberteit alle energie en alle emotie en alle talent dat men in zich ervaart, erkend en aanvaard ziet, dat daarmee ‘ingestemd’ wordt.
Afwijzing daarvan wordt vaak en meestal ervaren
als afwijzing van de persoonlijkheid, van de persoon op zich.
De afgewezene wordt ook weggedrukt naar het onbewuste
maar blijft daar wel aanwezig als het ‘afgewezen goede ik’,
als het ongeleefde leven, dat later wel eens
op een stormachtige en onstuimige wijze zijn rechten komt opeisen.
Ook deze vorm van afwijzing en niet instemmen zal men wel overleven
vanuit een sociale overlevingsdrang, maar ook hier zullen zich als reactie
weer emotionele geluksprogramma’s ontwikkelen.
Speciale aandacht verdient hier de seksualiteit als energie, als mogelijkheid.
Afwijzing en verdrukking daarvan leidt soms tot programma’s
waarvan we de nefaste gevolgen maar al te goed kennen.
Daarnaast wil ik met Dorothee Sölle ook spreken
over de afwijzing in onze cultuur bij kinderen van een ander talent:
het mystiek en contemplatief talent,
dat de triviale cultuur waarin we leven afwijst als niet nuttig.
3) ik deed/doe niet alles goed – ik kan ook niet alles meer (zo) goed doen
Instemmen met onze onvolmaaktheid, met de mogelijkheid dat we falen,
dat we zelf en anderen kleine of grote fouten maken
en dat alles ook leren aanvaarden en toegeven
is een immens moeilijke ‘instemming’.
In de wereld wordt onvolmaaktheid eigenlijk afgewezen en afgestraft
hoezeer men ook beweert dan het moet mogelijk zijn te leren uit fouten.
Maar het soort fouten waaruit mag en kan geleerd worden is beperkt en ook: dit leren dat men mag doen, moet dan toch eigenlijk enkel leiden
tot het bereiken van een sociaal volmaaktheidsideaal.
Dat leerproces leidt alleen tot meer spanning en frustratie
omdat er geen fundamenteel aanvaarden en instemmen in vervat is.
We kennen de gevolgen van dit onvermogen tot aanvaarden en instemmen: stress, depressie, burn-out.
In de buurt van het instemmen met onze onvolmaaktheid
komt ook het instemmen met onze broosheid en met onze sterfelijkheid,
met de afname van de mogelijkheden van het ik.
Dat de wereld de broosheid en de sterfelijkheid van de mens
eigenlijk afwijst is overduidelijk.
We zijn misschien niet meer veraf van een tijd
waarin ouder worden en minder functioneren als een falen ervaren wordt
en oud zijn met lichamelijke en geestelijke beperkingen als compleet gênant.
Dat zou getuigen van een levensfilosofie waarin ‘goed zijn’
inderdaad alleen gedefinieerd wordt als het allemaal nog goed kunnen
en ze wel degelijk nog alle vijf ‘hebben’
4) ik kan ‘goed worden’ en ‘goed zijn’
Dit betekent dat we instemmen met de mogelijkheid tot transformatie,
dat we instemmen met onze nood aan bekering.
En dat we zoiets als een ‘onecht-ik’ erkennen.
Dit leren instemmen zou moeten eigen zijn aan de volwassenheid,
maar de wereld der volwassenen is bevolkt met de afwijzing ervan,
met de farizeeërs die vooraan staan in de tempel en heel tevreden zijn.

Meditatie is de weg aanvatten die leidt tot deze vier instemmingen.