Onderricht 18 december 2018
Bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 96-108
Keating biedt ons een werkbare definitie van het oude begrip ‘erfzonde’.
Het is de universele ervaring van het indringend gevoel van vervreemding
van God, van andere mensen en van ons ware ik.
Het is de universele ervaring van opgezadeld zitten met een onecht ik,
met een zelfbewustzijn waarin het ontbreekt aan de ervaring van eenheid
met God, met mensen en met mezelf.
In dat zelfbewustzijn steekt de confrontatie met onvolledigheid, verdeeldheid, isolatie en ook wel met een onbestemd schuldgevoel, nl.,
het gevoel tekort te schieten in de realisering van de zin van ons bestaan.
Die confrontatie leidt tot een honger naar genot, bezit en macht,
naar het terugvallen op de op onszelf gerichte levenshoudingen,
naar de constatatie van de schade
die deze houdingen aan onszelf en anderen veroorzaken,
zovele methodes om ons toch maar goed te voelen.
Dit onechte ik ontmantelen
vereist het toelaten van die confrontatie en deze niet negeren,
vereist soms het bewust verzet tegen onze angsten en zelfzucht,
maar eveneens de passieve aan de Geest over te laten zuivering
in het meditatieve gebed en daarin het toelaten van de goddelijke therapie
en ten slotte, maar niet in het minst:
de praktijk van een onvoorwaardelijke liefde, de dienstbare inzet.
Deze ontmanteling van het onechte ik werd in de traditie
wel eens als een strijd voorgesteld en beschreven,
een strijd tegen de demonen.
De wapens daartoe waren het gebed, de beoefening van de deugden
en een wilskrachtige ascese.
Keating voert dan de woestijnvader Antonius
als paradigma, als voorbeeld van zo’n strijder ten tonele.
Hierbij besteedt hij aandacht aan
- om in de taal van de woestijnvaders verder te gaan –
de tactieken die de duivel hanteert om ons de strijd te doen opgeven
en dus opnieuw het onechte ik te laten heersen.
De meest gebruikte tactiek is deze van de herinnering,
waarbij de innerlijke aandacht van het centrum weggehaald wordt.
De herinnering slaat toe op momenten van inactiviteit van het ik.
In oude opvoedingsregels heette het dat luiheid het oorkussen van de duivel is.
Maar wij kennen die herinneringstactiek ook als het verzet van ons onechte ik
tijdens onze meditatiemomenten wanneer allerhande gedachten en gevoelens
onze aandacht komen opeisen, gedachten die effectief
meestal het karakter van herinneringen dragen.
Het zijn gewoonlijk ook emotioneel geladen herinneringen
omdat het herinneringen zijn aan het goede gevoel
dat de geluksprogramma’s van ons onechte ik ons gaven en geven.
Het zijn herinneringen aan het goed gevoel van veiligheid,
van bevestiging en genegenheid, van erkenning,
van macht en vrijheid die bezit ons geven,
van de zekerheid van controle,
van zovele genietingen.
Deze herinneringen
doorbreken niet alleen onze aandacht tijdens onze meditatie,
maar eigenlijk zetten ze ons ertoe aan te stoppen
met het nastreven van een ideaal,
en ook met het ophouden ons in te zetten voor onze medemens,
vooral als daar geen enkel persoonlijk gewin in welke zin ook
mee te winnen valt, zelfs niet het goede gevoel toch maar goed bezig te zijn.
In de film Excalibur is het de bekoring die Parcival ondergaat
om zijn zoektocht, zijn queeste naar de Graal op te geven,
en te drinken uit de zovele andere onmiddellijk beschikbare bekers.
Daarnaast zijn er ook de herinneringen aan onze zwakke en negatieve kanten,
aan ons mislukken en ons falen.
We hebben al vaker van Keating gehoord dat we dergelijke gedachten
zelden als de stem van een gezond geweten moeten beschouwen
en ze net als alle andere onmiddellijk moeten loslaten
als onwaar en ondoelmatig
vooral als deze herinneringen ons bekoren
om ons met onze zwakke en negatieve kanten
en met ons falen te identificeren.
Om strijdbare taal te gebruiken denk ik hier aan een weliswaar wreed principe
van de erecode van de bushido, de weg van de krijger,
de ongeschreven levenswet van de Japanse samourai.
Het principe heet kirite no gomen, ‘hakken en heengaan’:
dit is: je gewelddaad niet meer in je herinnering toelaten
en onmiddellijk als niets beschouwen.
Het is vanzelfsprekend dat
– om terug te keren naar de strijdende taal van de woestijnvaders –
de duivel zijn tactiek en zijn herinneringen aanpast
aan ieders persoonlijkheid, aan ieders geschiedenis.
Het leven van de grote woestijnvader Antonius
laat Keating toe ons een paradigma, een voorbeeld te geven
van de ontmanteling van het onechte ik.
Het is voor ons van belang te weten
dat meditatie daarin een vitale rol speelt,
dat de ontmanteling geen instant gebeuren is
en dat het voorkomen van twijfel aan de zinvolheid daarvan
en aan de efficiëntie van de aanbevolen weg
een quasi zeker gegeven is voor allen
die de weg naar eenheid met God, medemensen en zichzelf volgen.
Om het nog troostvoller te zeggen:
moeilijkheden en twijfels op de weg zijn een goed teken,
een voortdurend goed gevoel succes verhaal in de spiritualiteit
is zeker geen teken van vooruitgang
en absoluut al niet van uitverkiezing.