Onderricht 2 april 2019


Bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 164-170

In het 18de en 19de hoofdstuk van zijn boek
verbindt Thomas Keating de contemplatieve weg,
de weg naar eenwording met God, met ons wezen,
de weg naar diepe verbondenheid met onze medemensen,
aan de zaligsprekingen uit de Bergrede in het Matteüsevangelie.
Die eenwording en diepe verbondenheid kan maar plaatsvinden
als ons echte ik, ons centrum waarin zich de gaven van de Geest bevinden,
bevrijd wordt van de dwangbuis van ons onechte ik,
de motor achter al onze emotionele geluksprogramma’s.
‘Arm van geest’ zijn is kunnen loslaten wat de wereld aanbiedt
om ons te bevredigen en veilig te voelen
en waarop we geleerd hebben te rekenen.
Het is zich uiteindelijk ook gelukkig weten
zonder de bevrediging en de beveiliging.


De drang daarnaar blijft een constante aanvechting,
ook in het spirituele leven, ook in het gebedsleven.
Daarom herhaalt Keating, maar uiteraard ook Laurence Freeman,
dat we in onze meditatie nooit moeten streven of uitzien naar
een bevredigd of veilig gevoel.
Ook ‘treuren’ wordt door Keating geduid als een vorm van loslaten
en wel van de nood aan macht en controle
om mensen en dingen aan ons te hechten
waardoor we van hen waardering ontvangen
en aan hen en door hen de vreugde beleven
van in hun midden ‘iemand’ te zijn.
Het is het uithouden van de eenzaamheid in deze zin,
dat we geen aandachts- en bevestigingsterritorium hebben.
Verder wordt ook de door Jezus geprezen ‘zachtmoedigheid’ gezien
als een vorm van loslaten van alle drang naar macht en controle,
gelinkt nu aan het verlangen om door die controle en macht
anderen aan onze projecten dienstbaar te maken
of anderen te willen veranderen, zelfs met de beste bedoelingen.
Zachtmoedigheid dient daarom gekoppeld te worden
aan dienstbaarheid en een liefdevolle houding van aanvaarden van anderen.
Het hoeft niet te verwonderen dat ook
het ‘hongeren en dorsten naar gerechtigheid’ te maken heeft
met een ingesteldheid die verworven wordt door het leren loslaten,
nu uitdrukkelijk van één van de meest gedragsbepalende streving,
deze naar bevestiging, identiteit en aanvaarding door anderen.
Deze streving leren loslaten maakt ons vrij van sociale druk en van groepsdruk
en doet ons beseffen dat loyale trouw aan de groep, aan een volk, een natie,
niet absoluut kan zijn, zeker niet als deze een ‘diepere trouw’ in gevaar brengt,
deze aan onze werkelijke identiteit.
Onze identiteit mogen we niet laten afhangen van wat anderen
verwachten, eisen, verlangen, zeggen en denken.
In veel van onze verstrooiende gedachten en overpeinzingen,
die ons tijdens de meditatie kunnen bombarderen
kunnen de stemmen van de groep en de massa zich laten horen,
ook als we ons er emotioneel willen tegen afzetten
in onze zoektocht naar onszelf zijn, naar authenticiteit.
De zaligspreking van Jezus nodigt ons uit
onze identiteit nooit na te streven in een ons afzetten tegen.
Hongeren en dorsten naar gerechtigheid en rechtvaardigheid
wordt soms al te zeer verward met zoeken naar identiteit
en deze zoektocht begeleidt ook vaak ons nobelste streven.
Mediteren is niets nastreven.