Onderricht 16 april 2019

Bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 171-176

Ook in het 19de hoofdstuk van zijn boek
verbindt Thomas Keating de contemplatieve weg,
de weg naar eenwording met God, met ons wezen,
de weg naar diepe verbondenheid met onze medemensen,
aan de zaligsprekingen uit de Bergrede in het Matteüsevangelie.
Die eenwording en diepe verbondenheid kan maar plaatsvinden
als ons echte ik, ons centrum waarin zich de gaven van de Geest bevinden,
bevrijd wordt van de dwangbuis van ons onechte ik,
de motor achter al onze emotionele geluksprogramma’s.
Eenmaal de echte ik bevrijd is, dan kunnen we waarlijk barmhartig zijn.
‘Barmhartigheid’ is hét begrip waarmee we Gods wezen mogen benoemen
en hét begrip dat kan dienen als correcte synoniem voor goddelijke liefde.
Barmhartig zijn is liefhebben zoals God liefheeft, zoals Christus liefheeft.
Het is liefhebben zonder enige vorm van bezitterigheid,
het is liefde die gezuiverd is van alle emotionele geluksprogramma’s.
Ze is veeleisender dan de liefde voor de naaste naaste,
ze is voortdurend en universeel.


Maar Keating wijst ons daarbij op de noodzaak
om ook voor onszelf barmhartig te zijn.
Dit houdt in dat we ophouden voor onszelf veeleisend te zijn
en wel in deze zin, dat we ons ideaal zelfbeeld loslaten.
Dat ideaal zelfbeeld is trouwens in de meeste gevallen niets anders
dan de geïnterioriseerde verwachtingen
die de wereld in mij heeft gelegd, of erger,
waarvan ik denk dat ze op mij zijn gelegd.
Het is duidelijk dat in dat loslaten een opruimactie plaatsvindt
van alle onverteerd emotioneel materiaal van mijn jeugdjaren
en van vele opvattingen – onwaar en ondoelmatig denken –
dat door opvoeding, geloofsopvoeding en cultuur zich in mij genesteld hebben
en daar ook de rationele onderbouw kunnen vormen
van mijn geluksprogramma’s.
Keating stelt uitdrukkelijk dat dit opruimingswerk
een van de meest duidelijke resultaten zou kunnen zijn
van een trouw vasthouden aan de meditatiepraktijk.
Het ‘zuiver van hart’ zijn volgt dan uiteraard op die opruiming,
want niet alleen in onze relatie ten opzichte van anderen,
maar ook in onze relatie ten opzichte van onszelf en in onze Godsrelatie
zijn we niet meer afhankelijk van, laten we ons niet meer leiden door
bovenvermelde rationele onderbouw
en in ieder geval al niet meer door nood aan zintuiglijkheid,
m.a.w.: een zuiver hart is in staat te geloven zonder te zien.
‘Zuiver van hart’ heeft effectief te maken met een goede perceptie,
een denken en een zien dat niet meer beïnvloed is door vooroordelen.
De bekwaamheid om ‘vredestichter’ te zijn volgt dan ook weer dáár uit.
Immers ons bewustzijn van eenheid wordt niet meer verstoord
door allerhande onrust-makende gedachten
die niet alleen een vredevol innerlijk verstoren,
maar ook een vredevolle houding ten opzichte van de anderen.
Zoals we in de meditatie alle emoties en gedachten loslaten
om gewoon aanwezig te zijn bij de aanwezige zonder emoties en gedachten,
zo kunnen we in onze relaties met anderen ook
aanwezig zijn zonder emoties en gedachten,
alleen met het goede hart.