Onderricht 4 juni 2019

bron: Thomas KEATING, Leven uit liefde. Het pad naar christelijke contemplatie, Kok-Utrecht, 2017, blz. 189-203

Op het einde van de film The Mission zien we de complete uitroeiing
van een missiepost van de jezuïeten bij de Guarani-indianen
in het Zuid-Amerikaanse oerwoud bij hun verzet tegen de overname
van de missiepost door Spaanse en Portugese troepen.
In 1750 had het Verdrag van Madrid de overname van zeven missieposten
door de Spaanse en Portugese overheden beslist.
Spaanse en Portugese kolonisatoren en hun overheden
betreurden de bloei van deze missieposten en daardoor
een verlies aan inkomsten en van slaven.


Na de slachtpartij zegt de Portugese gouverneur tot de pauselijke gezant
dat hij zich niet al te zeer de gebeurtenis moet aantrekken,
dat de wereld nu eenmaal zo in elkaar steekt.
Daarop repliceert de pauselijke gezant:
“Neen, zo hebben we de wereld gemaakt. Zo heb ook ik hem gemaakt.”
Toen ik de film in het jaar van zijn verschijnen in 1986
in de bioscoop had gezien, ging ik heel verdrietig en heel woedend naar buiten
en was ik wat verveeld een specimen te zijn van de westerse ‘beschaving’
die in de oud-kolonies zo vernietigend te keer gegaan is.
Bij deze laatste woordenwisseling uit deze film
van de Brits-Franse regisseur Roland Joffé
met de onvergetelijke filmmuziek van Ennio Morricone,
stelt Thomas Keating de vraag naar de verantwoordelijkheid
voor maatschappelijk onrecht en hoe we met dat onrecht omgaan.
En de vraag wordt iets anders
als we weliswaar geen schuld hebben aan dat onrecht
maar er op een of andere wijze toch wel deel van uitmaken.
En die vraag stelt Keating wel aan ons, christenen,
die het pad naar christelijke contemplatie gekozen hebben.
Duidelijk wordt meteen dat dit pad niet leidt naar wereldvreemdheid,
naar ongevoeligheid voor maatschappelijk onrecht
en naar een bewustzijn of gevoel van onbetrokkenheid. Integendeel.
Wat Keating vervolgens als antwoord op de gestelde vraag geeft,
doet ons uiteraard denken aan wat Dorothee Sölle schreef
in haar magistrale werk Mystiek en Verzet:
De met God vereende ziel bekijkt de wereld met Gods ogen:
ze ziet als, als God, datgene wat anders onzichtbaar gemaakt wordt
en geen rol speelt; ze hoort het gekerm van de hongerende kinderen;
ze laat zich niet afleiden van de reële ellende;
ze wordt één met God in de waarneming, in de kennis én in het handelen.
Onze kijk op en onze houding tegenover maatschappelijk onrecht
is dus een gevolg van onze eenheid met God,
einddoel van onze contemplatieve weg
waarvan meditatie een onmisbaar en onlosmakelijk aspect is.
Het is immers oefenen in aanwezig zijn zoals God aanwezig is
en daarbij loslaten van alles wat dat aanwezig zijn
en de perceptie van de werkelijkheid die daaruit volgt, verhindert.
Daartoe behoort het zgn. en reeds eerder besproken
mytisch lidmaatschapsbewustzijn, het aanvaarden van het lid zijn
van een groter sociaal geheel waarin we zijn opgevoed en/of zijn opgenomen, een groep, een volk, een natie, een cultuur,
waarbij vaak onkritisch de normen en de waarden van die groep
worden overgenomen, beleden en als waar en waardevol verdedigd,
ook al omdat deze normen en waarden
mij een identiteit en eigenwaarde verleend hebben.
Zo kan het geschieden dat Serviërs,
die deel uitmaakten van de troepen van Ratko Mladic,
de slager van Srebrenica, hun generaal nog altijd als een held vereren
en de door hem gepleegde oorlogsmisdaden
weigeren te erkennen als genocide, zelfs weigeren te erkennen.
Keating dringt er op aan zo’n mytisch lidmaatschapsbewustzijn los te laten,
ons eigenlijk te bevrijden van de “normen van de wereld”,
van normen en percepties van de geschiedenis en de werkelijkheid
die ons door onderwijs, opvoeding en door media worden voorgehouden
en die we zomaar aannemen en waar we niet tegen in durven te gaan.
Dit doen ons dan denken aan het woord dat Paulus richt tot de Kolossenzen:
Als gij door uw sterven met Christus bevrijd zijt van de machten van de kosmos, waarom laat gij u dan verordeningen opleggen,
louter menselijke voorschriften en leringen,
als zoudt gij nog in die wereld leven?
Aan dit alles voegt Keating de gedachte
dat we wel degelijk vredestichters dienen te zijn,
maar niet noodzakelijk vrede-lievend,
in de zin van gesteld op een gemakkelijke lieve vrede,
waarbij wij ongemerkt en ongemoeid opgaan in het geheel, in de massa.
Onze maatschappelijke betrokkenheid
vanuit ons zoeken naar eenheid met God
doet ons inzien hoezeer angst en hebzucht in ons leven onbewust meespeelt
en hoe dat ook in het collectieve een rol speelt.
Het ego dat via gedachten en emoties onze meditatie verstoort
en ons belet aandachtig aanwezig te zijn bij de Aanwezige en bij mensen
verstoort ook de rust en de vrede in  de wereld en creëert sociaal onrecht.
Vervolgens moeten we wegen zoeken om ons ook maatschappelijk in te zetten,
vanuit een liefdevolle aanwezigheid en ontdaan van alle angst en zelfzucht,
leren zorg te dragen voor het leven, het geluk en het welzijn van medemensen.