Homilie Christus-Koning B
LEVEN IN DE WAARHEID
Christus-Koning B Dan 7,13-14 Ap 1,5-8 Joh 18,33b-37
Vandaag vieren we Christus-Koning, een feest dat het einde van het liturgisch jaar markeert. Bij dit liturgisch feest spreken de lezingen ons over Jezus als koning. Toch tonen zij ons twee uiterst contrasterende beelden. Enerzijds, in de eerste lezing, een visioen van de profeet Daniël, hetgeen in de tweede lezing uit de Apocalyps wordt hernomen. Het lijkt een beetje op een Amerikaans spektakelstuk: een Mensenzoon die op de wolken des hemels naar een Hoogbejaarde wordt geleid. “Aan hem wordt heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht; en alle volken, naties en talen brengen Hem hun hulde.” (Dan 7,13-14) En daaraan compleet tegengesteld zien we in het Evangelie Jezus voor Pilatus geleid als een misdadiger. In beide gevallen gaat het echter om dezelfde persoon: de Mensenzoon in Daniëls visioen is Dezelfde over wie Pilatus zal zeggen: “Ziedaar de Mens” (Joh 19,5). Het verschil is maar schijn, de realiteit is dezelfde. Het is heel belangrijk te begrijpen dat er verschillende niveaus bestaan van de werkelijkheid; dat dingen en situaties die aan ons verschijnen een diepere werkelijkheid kunnen verbergen of verhullen.
Dit wordt al duidelijk in het bordje dat boven op het kruis wordt gehangen : “Jezus uit Nazareth, koning van de Joden” (Jn 19,9). Een koning die geen gouden kroon draagt, maar een doornenkroon. Dit koningschap volgt niet de regels van de wereld. Het is niet wat het lijkt. Mensen roepen om een koning, een sterke leider, een machtige held. Die drang is blijkbaar onuitroeibaar, er is geen kruid tegen gewassen. God zelf zal ermee moeten leven dat zijn volk per se een koning wil. (1Sam 8,7.19) En ook Jezus kan niet anders dan die titel overnemen. Maar die krijgt bij Hem wel een heel andere inhoud. Jezus’ koningschap is er geen van strijdkrachten en parades. Dit koningschap heeft met waarheid te maken.
Tweeëndertigste zondag B 2021
1Kon 17,10-16 He 9,24-28 Mc 12,38-44
HET LAATSTE WAT JEZUS VOOR ZIJN DOOD NOG ZIET IS EEN VROUW DIE ALLES GEEFT, EEN ICOON VAN ZICHZELF
De stoet van ondernemende weduwen die door de Schrift trekt, is kort maar indrukwekkend. Je herkent in die stoet:
- Tamar, weduwe van de oudste zoon van Juda, die als prostitué vermomd haar schoonvader bij zich een kind laat verwekken voor haar overleden man, waaruit uiteindelijk David, de Messias, de Christus, zal uit geboren worden.
- In die stoet stapt ook de bloedmooie weduwe Judit, die met een list haar volk bevrijdt van het leger van de Assyriërs. Zij wordt geprezen als de glorie van Jeruzalem, de trots van haar volk.
- Daar zie je de weduwe van Sarefat uit de eerste lezing, die gastvrijheid verleent aan Elia en er aldus voor zorgt dat een groot profeet in Israël overleeft.
- En vergeten we niet de stokoude weduwe Hanna, die in de tempel van Jeruzalem het kind Jezus in de armen neemt en over Hem spreekt tot allen die bevrijding verwachten.
Homilie Vierentwintigste zondag B 2021
Jes 50,5-9 Jak 2,14-18 Mc 8,27-35
IN DE LEER BIJ MARCUS, PETRUS EN HUN EN ONS UNIEKE LEERMEESTER JEZUS!
“Wie het hart heeft van een leerling, kan gered worden!”
Volgens de bijbelse traditie is Petrus de geestelijke vader van Marcus de Evangelist (1Petr 5,13). En vandaag vertelt Marcus ons een verhaal met Petrus, zijn geestelijke vader, in de hoofdrol. Het gaat over Jezus’ identiteit, dus ook over onze identiteit. Want de leerling staat niet boven zijn leermeester maar zal ten volle gevormd zijn als hij is gelijk zijn meester (Lc 6,40). Wie Mij wil volgen, zegt Jezus tegen zijn leerlingen, moet doen zoals ik: zichzelf verloochenen en zijn kruis dragen (Mc 8,34). We zijn dus vandaag in de leer bij Marcus, die geleerd heeft van Petrus, hetgeen Petrus geleerd heeft van Jezus. Een leerschool, een leerproces dus. “Wie het hart heeft van een leerling kan gered worden”, zegt een spreuk uit de monastieke traditie. Jezus is onze unieke meester, maar zijn wij nog wel zijn leerlingen?
Leren heeft altijd met pedagogie te maken. De heilige Marcus is een goede pedagoog die zijn evangelie structureert volgens drie etappes. Drie, dat kunnen we nog wel onthouden! De eerste stap is Jezus herkennen als Messias, dit wil zeggen als de Gezalfde Redder, niet in het algemeen maar persoonlijk, voor mij, voor jou, voor onze wereld. Jezus checkt het af: ‘Wie ben Ik voor de mensen?’ En Petrus geeft het juiste antwoord: ‘Jij bent niet Johannes de Doper of een of andere profeet maar de verwachte Messias’. ‘Juist Petrus!’ Dus concreet doorgetrokken: als Jezus de verlossende Redder is, zullen ook wij, die moeten worden als de Meester, verlossend en reddend in de wereld moeten staan. Hoe doe je dat? Door mensen vrij te spreken en te bevrijden. Door knellende banden los te maken. Door onze wereld beter, mooier en rechtvaardiger te maken. Door telkens en overal de liefde te promoten, in plaats van de haat, de opdeling in hokjes, het marginaliseren en stigmatiseren van anderen. Zo kunnen ook wij een Messias zijn voor anderen, verlossend en bevrijdend.
Achtentwintigste zondag B 2021
ALLES OPGEVEN VAN DAT ENE, VOOR DIE ENE
Het verhaal van de ontmoeting van Jezus met de rijke jongeling werd ons door de drie synoptische evangeliën, Matteüs, Marcus en Lucas overgeleverd. Het is altijd zinvol die parallelle verhalen met elkaar te vergelijken en er de gelijkenissen en het verschil in op te merken. Eigenlijk weten we alleen van Matteüs dat het om een jongeman gaat. Bij Lucas is hij een ‘aanzienlijk man’, een autoriteit. Marcus geeft geen nadere specificatie rond deze persoon. Het is alleszins iemand die achter Jezus aan gaat omdat hij heel veel van Hem verwacht. Hij gaat dan ook onmiddellijk voor Jezus door de knieën. En hij opent het gesprek met een flatteuze opmerking: ‘Goede meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven?’ Bij Matteüs ontbreekt dat compliment. Het goede wordt daar verbonden met het handelen: “Wat goeds moet ik doen?” Maar bij Marcus, zoals ook bij Lucas, ontspint zich dus eerst een kleine theologische discussie. “Waarom noem je mij goed”, repliceert Jezus, “niemand is goed, behalve de ene God”. Goedheid is geen attribuut dat je te gauw bij mensen moet leggen, want daar is goedheid altijd ambigu, gemengd met nevenmotieven. Wij zijn allemaal mensen van na de zondeval. Alleen God is goed, of anders vertaald: slechts de ene God is goed. En als je voor God treedt moet je niet met complimenten aankomen. Voor God sta je naakt. Al je vleiende woorden doen niets ter zake en zullen God niet beïnvloeden. En zo moeten we eigenlijk ook staan tegenover mensen: zonder vleierij, zonder franjes, zonder flauwekul of fluwelen handschoenen.
Homilie Drieëntwintigste zondag B 2021
Vat moed en vreest niet!’ (Jes 35,4)
Broeders en zusters, deze bemoedigende klanken bij Jesaja in de eerste lezing, contrasteren enigszins met de toon van het evangelie. Daarin verbiedt Jezus de wonderen bekend te maken die Hij tot stand brengt. Blijkbaar zonder veel resultaat. De mensen roepen het uit: ‘Alles heeft Hij welgedaan, Hij laat doven horen en stommen spreken!’ (Mc 7,37) Men kan zich de vraag stellen of het juist niet bemoedigend is te getuigen dat er positieve dingen plaatsvinden, dat het dus in onze wereld niet allemaal ‘kwel en kommer’ is wat er gebeurt. Waarom dan geheim houden wat juist kan bijdragen tot het propageren van de goede zaak? Bestond er uitgerekend bij het Vaticaan geen ministerie dat Propaganda Fide heette, thans omgedoopt in Congregatie voor de Evangelisatie van de volken? Was Jezus soms een slecht soort propagandist? Was Hij misschien een deel van zijn zending die Hij van zijn Vader ontvangen had uit het oog verloren, om niet alleen blinden te laten zien en doven te laten horen, maar ook aan armen de Blijde Boodschap te verkondigen? De helft van de profetie van Jesaja voltrekt zich hier voor de ogen van een verbijsterde menigte, maar ze moeten er verder maar hun mond over houden! Is dit nu juist niet een buitenkansje om mensen, die dwalen als schapen zonder herder (Mt 9,36), een hart onder de riem te steken? Maar evangelisatie is geen kwestie van public relations of marktstrategie. Het is een kwestie van ‘geraakt worden’ door het scheppende Woord van God.