Homilie 19' zondag jaar C 2019
Wijsh. 18, 6-9; Hebr. 11,1-2.8-12; Lc. 12, 35-40
De nacht is de moeder van de morgen. Als kind kregen we soms te horen: ‘nog zoveel keren slapen’ en dan gebeurt het, dan komt Sinterklaas, dan is er dat schoolreisje, dan krijg je je nieuwe fiets. Je ging als kind dan naar bed in een grote verwachting. Je kon de slaap haast niet vatten van de spanning om wat er te gebeuren stond. De nacht was de moeder van de morgen. En elke zieke patiënt kent dat gevoel van wachten op de ochtendverpleging, de verzorging en het ontbijt, en het kunnen vertellen hoe lang en moeilijk de nacht wel was. Ook voor hen is de nacht de moeder van de morgen. Voor de bijbelse mens is de nacht eveneens bekleed met een sterk symbolisch gehalte. De lezingen van deze zondag illustreren dat.
Homilie 18'zondag jaar C 2019
Pred. 1,2; 2,21-23 Kol. 3,1-5.9-11 Lc. 12,13-21
Het statement waarmee Jezus zijn parabel eindigt: ‘Schatten voor zichzelf vergaren, maar niet rijk zijn bij God’ is best confronterend voor ons, zijn leerlingen. Jezus verwijt het die verstandige boer, die zijn groot en aangroeiend bezit als een veilige levensverzekering koestert. Maar is het ook niet van toepassing op velen van ons? Rijk zijn, ‘er warmpjes inzitten’, geeft een veilig gevoel, dat is zeker, maar volgens Jezus is dat fake, boerenbedrog, een valse veiligheid. Hoe honend klinkt dan ook uit Jezus’ mond het scheldwoord ‘dwaas!’. Dwaas – ‘stuk onverstand’ vertaalt de Naardense Bijbel – want geen bezit kan je leven veilig stellen. ‘Dwaas’ noemt ook de profeet Jeremia degene die onrechtmatig rijkdom vergaart: “Als een patrijs die eieren uitbroedt die ze niet zelf heeft gelegd, zo is iemand die rijkdom vergaart, maar niet rechtmatig; op de helft van zijn dagen moet hij die verlaten en als zijn einde komt blijkt hij een dwaas’ (Jer. 17,11). Dwaas noemt Jezus in de Bergrede degene die zijn woorden wel hoort maar ze niet doet: hij bouwt zijn huis op zandgrond (Mt. 7,26), in plaats van op de rots, die Christus is. Geen bezit kan je leven veilig stellen. Leven is immers veel meer dan materieel, fysiek of intellectueel welbevinden.
Homilie achtste week jaar C 2019
Sir. 27,4-7 1 Kor. 15,54-58 Lc. 6,39-45
Het boek Jezus Sirach, broeders en zusters, waaruit de eerste lezing werd genomen, is een boek dat niet in de Hebreeuwse Bijbel, maar wel in de Griekse Septuagint voorkomt. De Latijnse naam van het boek is Liber ecclesiasticus, en die naam wijst er op dat het boek in de vroege Kerk frequent als leerboek van moreel handelen werd gebruikt. Ook in het vroege Cîteaux was Ecclesiasticus zowat het eerste boek, naast de psalmen, dat novicen te lezen en te leren kregen. En de perikoop die we vandaag te horen kregen toont ons waarom.
Viermaal horen wij er het woord ‘spreken’ in, een vertaling van het Griekse logos en dialogos. Men kan deze woorden ook vertalen met ‘redeneren’, ‘filosoferen’, ‘discussiëren’. Bedoeld wordt, een vorm van spreken waar reflectie, nadenken mee gemoeid is, een spreken dat rekenschap aflegt aan zichzelf. In deze perikoop wordt het hanteren van taal op subtiele wijze doorgelicht. Hoe spreek je? Wat zeg je? En wat zeg je best niet? En dat is precies wat een pas bekeerde of een novice moet leren. De tekst gebruikt drie beelden om het goede spreken toe te lichten.
Homilie 7' zondag na Pasen 2019
Op deze zevende Paaszondag, pal tussen Hemelvaart en Pinksteren, laat de Kerk het slotakkoord klinken van het zogenaamde Hogepriesterlijk Gebed van Jezus. Het gaat om een tekst, uniek in zijn soort, waarbij de leraar, terwijl Hij afscheid neemt van zijn leerlingen, een gebed formuleert tot God. Jezus’ gebed is weliswaar gericht tot zijn Vader, maar zo geformuleerd dat Hij zijdelings onderricht geeft aan zijn leerlingen. En de teneur van het stuk is ‘thuiskomen’. Jezus staat op de drempel van de eeuwigheid, waar Hij thuishoort van vóór de grondvesting van de wereld. Want de Zoon werd in het midden van de tijd, als mens naar de wereld gezonden, om aan mensen duidelijk te maken, dat de eenheid en liefde tussen Vader en Zoon ook alle mensen en heel de wereld wil omvatten.
Homilie 17' zondag door het jaar B 2018
2 Kon, 4, 42-44 Ef. 4, 1-6 Joh. 6, 1-15
Ons verlangen, broeders en zusters, is ontworpen voor de genade. Het evangelie van deze zondag dat de wonderbare broodvermenigvuldiging verhaalt, bevestigt dat ons diepste verlangen alleen door God kan vervuld worden, en dat dit verlangen zonder Hem ten diepste gefrustreerd blijft. Want ons menselijk verlangen is ontworpen voor de genade en enkel daarvoor.
De wonderbare broodvermenigvuldiging, die vol verwijzingen zit naar het mysterie van de Eucharistie, is dan ook een teken. Alle wonderen bij de Evangelist Johannes zijn tekenen die nooit op zichzelf staan, maar verwijzen naar een andere, grotere en diepere realiteit. Het voornaamste verwijt dat Jezus de mensen maakt in de broodrede die volgt op de wonderbare broodvermenigvuldiging, en die we de volgende vier zondagen in partjes te horen zullen krijgen, Jezus’ voornaamste verwijt betreft juist het feit dat de mensen blind blijven voor de tekenwaarde van de broodvermenigvuldiging. Ze blijven steken bij het spectaculaire mirakel van het voeden van vijfduizend monden met slechts vijf broden en twee vissen, en ze willen Jezus uitroepen tot hun koning, hun keizer, hun garantie op brood en spelen waar het menselijk verlangen in zijn banaalste en massaalste vorm altijd en overal op uitloopt. Maar Jezus onttrekt zich aan deze platvloerse invulling van het menselijk verlangen en trekt zich terug in het gebergte, geheel alleen, d.w.z. alleen met zijn Vader.