Homilie voor de 34ste zondag door het jaar A
Hoogfeest van Christus Koning
22 november 2020
Op deze laatste zondag van het kerkelijk jaar,
het hoogfeest van Christus Koning, horen we in de liturgie
de derde parabel uit het 25ste hoofdstuk van het Mt-evangelie.
Deze parabel is in het Mt-evangelie het allerlaatste onderricht van Jezus,
waarin Hij zijn leerlingen – dus ook ons – duidelijk wil maken
waar het uiteindelijk op aankomt,
welke ingesteldheid en levenshouding we dienen aan te nemen
om te kunnen deelnemen en mee te werken aan het Rijk Gods,
aan een liefdevol, vreugdevol en vredevol leven,
aan een vredevolle en rechtvaardige samenleving.
In de twee vorige parabels
(over de wijze en dwaze bruidsmeisjes en over de talenten)
ging het over aandacht en waakzaamheid
en creatieve inzet van onze mogelijkheden.
Nu krijgen we te horen dat we onze aandacht en onze waakzaamheid
uiteraard niet richten op onszelf maar op onze medemens in nood,
dat we bij die medemens dienen aanwezig te zijn met het goede hart,
het goede hart dat ons aanzet tot daadwerkelijke zorg en dienstbaarheid,
tot het opnemen van verantwoordelijkheid
voor het leven en het geluk van de medemens.
Homilie Allerheiligen 2020
‘Heilig zijn’ is een opdracht voor het volk van God. Dat volk zijn wij allen.
Die opdracht is reeds te horen in het Oude Testament, in het boek Leviticus,
bij de aanvang van hetgeen men de ‘Heiligheidswet’ noemt:
De Heer sprak tot Mozes: Zeg tot heel de gemeenschap van de Israëlieten:
Wees heilig, want Ik, de Heer uw God, ben heilig. (Lev 19, 1)
Hiermee wordt ook duidelijk gemaakt wat heilig zijn betekent:
zoals God zijn, beeld en gelijkenis van God zijn.
Aan zijn leerlingen, die Hij geroepen en verzameld heeft
als het begin van het nieuwe Godsvolk, laat Jezus die opdracht ook horen.
In het evangelie van Lucas luidt het:
Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is. (Lc 6, 36)
Jezus wijst er op dat we vooral door onze barmhartigheid
beeld en gelijkenis van God zijn, en dus heilig.
Barmhartigheid is hier synoniem van liefde:
het verlangen naar het leven en welzijn en vrede van de medemens
en dat verlangen omzetten in concrete daden van nederige dienstbaarheid.
In de Bergrede hertaalt Matteüs de opdracht van Jezus in:
Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is. (Mt 5, 48)
En daarmee krijgen we dan te horen dat we toch wel
tot een buitengewoon ‘volmaakt’ leven geroepen zijn.
Hoe ziet dat er uit? Wat betekent het om ‘beeld en gelijkenis van God’ te zijn?
Vooreerst, ieder zal dat op zijn of haar eigen manier moeten waarmaken.
Maar de apostel Petrus schrijft in zijn eerste brief:
Christus heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten.
Gij moet in zijn voetstappen treden. (1 Pe 2, 21).
Christus is ons na te volgen voorbeeld om beeld en gelijkenis van God te zijn.
Want Hij is hét beeld van God, dé gelijkenis van God.
Aan zijn leerlingen vertrouwt Hij op de laatste avond van zijn leven toe:
Wie Mij ziet, ziet de Vader. (Jo 14, 9)
Maar wie zagen de leerlingen dan wel en wie zien wij als we naar Jezus kijken?
We zien een slaaf die de voeten van zijn leerlingen wast
en we zien een vernederde en een verworpen profeet
die de slavendood aan het kruis sterft.
Het buitengewone leven dat we in alle vrijheid opnemen
en waarbij we in de voetsporen van Jezus treden
is dan ook vooreerst gekenmerkt door die dienstbaarheid,
een barmhartigheid ten dode toe.
Dat is de radicale keuze om onszelf en ons eigenbelang
niet meer in het centrum van ons leven te plaatsen,
maar ons in totale nederigheid te wijden aan de medemens.
Tot die dienstbaarheid kan ook de nederige verkondiging van het woord horen.
Nederig betekent hier: niet mijn woord, maar dat van Christus verkondigen.
En voor ons allen betekent dat: zichtbare gelovige kerkgemeenschap vormen,
het lichaam, de aanwezigheid in de wereld van de verrezen Heer, van God.
Dit buitengewoon leven kan dan ook gekenmerkt worden
door verworpenheid en vernedering, en dit niet uit vrije keuze,
maar als een lot dat ons ten deel valt en we te aanvaarden hebben.
Met het aanduiden van dat lot eindigen
ook de zgn. Zaligsprekingen uit de Bergrede,
die we ieder jaar als evangelielezing op dit Hoogfeest mogen beluisteren:
Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid,
want hun behoort het Rijk der hemelen.
Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt,
vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil:
Ook de andere Zaligsprekingen schetsen dat buitengewone leven,
laten de wegen zien waarop Christus ons is voorgegaan.
Het is ‘arm van geest’ zijn, ophouden met iedere poging
om te zorgen dat we niet vernederd en verworpen worden
maar integendeel gezien en gewaardeerd.
Ophouden met iedere poging om in de ogen van de mensen
iets te betekenen en iemand te zijn.
Voor de kerk en de kerkgemeenschappen betekent dat:
ophouden met iedere poging om in de ogen van de wereld
een machtige organisatie te zijn.
Het is vrij zijn van de drang naar bevestiging
en alles wat in de wereld ‘groot’ maakt.
Want God is nederigheid, klein en ongezien.
Het is treuren uit liefde, treuren van Christus,
niet omdat de wereld ons niet aanneemt en marginaliseert,
maar omdat de wereld God niet aanneemt,
mensen niet op zijn roeping willen ingaan,
zichzelf niet zijn, niet in vrede leven.
Treuren dat iets anders is dan ‘je ergeren aan’ de wereld,
aan de kerk, aan de mensen, aan de politiek.
Het is zachtmoedig afstand doen van de macht
van de drang om je te bewijzen, te laten horen,
het recht in eigen handen te nemen.
Dus rechteloos en machteloos te leven.
Het is hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
verlangen naar de verandering van de wereld, naar de bekering van mensen.
Het is leven met een rein, d.w.z. met een vrij hart,
vrij zijn van angst en zelfzucht,
omdat de blik gericht is op diegene die men navolgt en niet op zichzelf
omdat men luistert naar wat God wil, niet naar stemmen in ons of buiten ons.
Het is vredestichter zijn door je te onthouden van geweld
en eerder lijden in plaats van doen lijden,
onrecht aanvaarden en er geduldig bij blijven.
En ook het contact met de ‘boosaardigen’ bewaren
en hen dus tegemoet treden in plaats van hen te mijden.
Dat alles is echter uiting van één grondhouding:
goddelijke liefde, onverdeeld, onvoorwaardelijk, nederig.
Pr. Dirk
Homilie voor de 21ste zondag door het jaar A 2020
We eindigden vorige zondag het onderricht met de vraag:
Hoe drukt ons geloof zich uit?
Hoe is het aan ons te zien dat we christen zijn?
De vraag nog anders gesteld luidt:
hoe kan men merken dat de Geest in ons werkzaam is,
dat we de Geest van God in ons aan het werk laten?
Het antwoord kan eenvoudig wezen:
de aanwezigheid en de werking van de Geest is te zien
aan wat Paulus ‘de vruchten van de Geest’ noemt.
Hij somt ze op in zijn brief aan de Galaten:
liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid,
goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid.
Een ander antwoord is:
de werking van de Geest is te zien aan een buitengewoon leven,
een leven dat een breuk inhoudt met de zorg voor zichzelf
en met de normen en de waarden, opgedrongen door een wereld
die geleid wordt door consumptie- en prestatiedrang,
door individualisme en zelfzucht en angst.
Een leven waardoor men licht van de wereld en zout van de aarde is.
Niet dat men zo’n leven gaat leiden om gezien te worden,
om buitengewoon anders te zijn.
Men leidt dit leven alleen omdat men geroepen is tot navolging
en omdat men is ingegaan op de roeping tot navolging.
Zo’n leven leidt men alleen omwille van de gemeenschap met Christus,
alleen door de inspiratie van Gods Geest die in ons werkzaam is.
Maar die kan alleen werkzaam zijn
als we gehoorzamen aan de roeping tot navolging
en in gemeenschap met Jezus treden,
op welke wijze Jezus ons ook deze gemeenschap aanbiedt.
Het is hoog tijd dat men in de Kerk doopsel,
vormsel en eucharistie weer ziet als
het beleven van de roeping tot navolging,
even reëel als de roeping die de eerste leerlingen ten deel viel.
Je laten dopen, je laten vormen, deelnemen aan de eucharistie
is ingaan op de roeping tot navolging.
Die zgn. initiatiesacramenten zouden dus het begin dienen te wezen
van dat buitengewoon leven van vrijheid.
Bij het doopsel, het vormsel, de eucharistie
en eigenlijk bij ieder sacrament hoort de belijdenis:
het is het duidelijk en hoorbaar belijden van Jezus als Heer, als dé Christus.
Tot Petrus zegt Jezus
dat die belijdenis alleen door de inspiratie van de Geest kan geschieden,
en ook Paulus schrijft aan de Korintiërs dat allen die Jezus als Heer erkennen
dat doen door de werking van de Geest.
Maar het weze duidelijk
dat die belijdenis meer moet zijn dan een gesproken woord,
hoe mooi, hoe plechtig ook uitgesproken of gezongen.
Jezus zelf geeft dit duidelijk aan:
Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer!
zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen,
maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is.
Tot het belijden en erkennen van Jezus als Heer en Meester
behoort het horen en doen van zijn woord.
Na de voetwassing zegt Jezus tot zijn leerlingen:
Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, en dat doet gij terecht, want dat ben Ik.
Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen,
dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen.
Er is geen waarachtige belijdenis
zonder de bereidheid een buitengewoon leven te leiden
van dienstbare goedheid, van liefde die altijd betekent
verantwoordelijkheid en zorg opnemen voor het leven en welzijn van anderen.
Er is geen waarachtige belijdenis mogelijk
zonder de bereidheid ook te delen in het leven van Christus,
zonder de bereidheid ook te delen
in het lijden en de verworpenheid van Christus,
een gevolg van het breken met jezelf
en van de breuk met de wereld om je heen
die eist dat je je aanpast aan haar normen en waarden.
Er is geen waarachtige belijdenis mogelijk
zonder de bereidheid het goede te doen,
zonder bereidheid tot inzet voor rechtvaardigheid en vrede,
zonder bereidheid tot verzet tegen kwaad en onrecht.
Er is geen waarachtige belijdenis mogelijk
zonder de bereidheid te leven in innerlijke eenheid met Christus,
zonder een geregeld gebedsleven.
Het gebed dat van de christen gevraagd wordt is geen antwoord
op een natuurlijke behoefte naar spiritualiteit,
noch een eigengereide poging tot het installeren van een goed gevoel.
Het is bidden om Jezus het wil, zoals Hij het wil,
in verbondenheid met Hem en onder leiding van de Geest.
De oervorm van dit gebed is het woordloos
aandachtig aanwezig zijn bij de aanwezige Christus in ons
waarbij we alle aandacht voor onszelf loslaten.
Ook liturgie dient bij dit bidden aan te sluiten
en ontdaan te worden van alle vormen van uiterlijkheden
die onze aandacht van de Aanwezige afleiden
of ons ertoe brengen bezig te zijn met onszelf.
Voor dat laatste geldt wat de profeet Jesaja reeds stelde:
De Heer zei: Dit volk nadert Mij wel met de mond,
en eert Mij met de lippen, maar zijn hart is ver van Mij.
Het is belijdenis zonder geloof.
Er is ook geen waarachtige belijdenis mogelijk
zonder deel te willen zijn van het lichaam van Christus,
zonder lid te willen zijn van een gemeenschap, zeg maar de kerkgemeenschap,
die de reële tegenwoordigheid van Christus in de wereld is,
liefst een gemeenschap van hen die er niet alleen toe behoren uit traditie
maar van hen die effectief ook willen deelnemen aan de navolging
hoe onvolmaakt ze dat ook doen.
Ze zijn dan wel in het goede gezelschap van Petrus,
die wel de volmaakte belijdenis deed maar toch van Jezus het verwijt kreeg
dat hij zich al te zeer door menselijke overwegingen laat leiden,
Petrus die van zichzelf wist dat hij een zondig mens was
en ooit uitriep: “Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp!”
Een volmaakte geloofsbelijdenis.
pr. Dirk
Homilie voor de 27ste zondag door het jaar A
4 oktober 2020
Franciscuszondag
‘God gebeurt’ is de grondtoon van ons pastoraal werkjaar,
waarbij de nadruk op de dienstbaarheid, de diakonie ligt.
De grondtoon maakt ons bewust dat die dienstbaarheid,
de zorg voor het leven en het welzijn van de medemens,
vooral de zwakke en kwetsbare medemens,
een wezenlijk element is van ons geloofsleven,
zonder hetwelk van echt evangelisch geloof geen sprake kan zijn.
En vandaag, op het feest van Sint Franciscus willen we nagaan
wat de Poverello uit het Assisi van de 13de eeuw
ons daarover te vertellen heeft.
Het lied van de wijngaard van de profeet Jesaja
is een parabel met een zeer duidelijke boodschap.
De wijngaard is het volk van God, het hele volk van God,
zowel de stammen van het Noordrijk Israël als die van het Zuidrijk Juda.
De goede druiven, die God verwacht van zijn volk,
van het volk dat hij met zoveel liefde en zorg omringd heeft,
staan symbool voor trouw aan wat God van zijn volk verwacht:
vrede, vreugde, rechtvaardigheid, goedheid en naastenliefde.
Homilie Pinksteren 2020
Broeders en zusters van het Open Contemplatief Huis,
De corona-lockdown maakte een einde aan de erediensten in ons land net voor de aanvang van de Goede Week.
Toen hoopten we dat we zeker op Pinksteren weer vieringen zouden mogen houden. Niet dus.
Hoewel we nog geen opgave van datum voor het heropstarten van de erediensten ontvangen hebben,
hebben we toch al een bundel richtlijnen gekregen hoe het er bij zo’n heropstarten aan toe zal moeten gaan.
Lectuur waarvan een mens niet gelukkig wordt….
Maandagavond eindigt de Paastijd.
We zaten gedurende heel die Paastijd dus in liturgische quarantaine.
Maar liturgie en eredienst blijkt niet ‘essentieel’ te zijn…
We moeten ons inderdaad de vraag durven stellen:
wie mis-t er de mis?
Maar over de eerste christenen lezen we in het Boek der Handelingen:
Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel,
braken het brood in een of ander huis…
Liturgie en gebed was weliswaar niet het enige waartoe de Geest die christenen toe inspireerde.
Maar ze beschouwden het toch als een ‘must’
en waren onbekend met een individualistische geloofsbeleving.