Tekst en Onderricht op 18 november 2025


Onderricht op 18 november 2025
Inspiratie voor het onderricht wordt in dit werkjaar o.a. geput uit Michael CASEY, ocso, Naar God. Inleiding tot de praktijk van het gebed, Lannoo-Tielt, Abdij Bethlehem, 2007.

In onze meditatie duiken vaak dagdromen en fantasieën op.
Die dagdromen en fantasieën kunnen de vertaling van verlangens en behoeften zijn. Er is het verlangen om onkwetsbaar te zijn,
maar ook om een integer of terug een integer mens te zijn en te worden, een mens wie men niets verwijten kan, niets meer verwijten kan.
Er is het verlangen naar vergeving.
Misschien is er ook het onuitgesproken verlangen
om eens lekker alle remmen los te mogen en te kunnen gooien. Uiteraard is er het verlangen om bevestigd en goedgekeurd te worden.
Mensen dromen vaak over hun eigen uitvaart
en fantaseren zich daarbij wat er van hen gezegd zou kunnen worden aan erkenning en waardering …
Wellicht is er soms het brandende verlangen om heel intiem met iemand te kunnen zijn, om één te mogen en te kunnen zijn met.
Anselm Grün stelde ooit dat in al die verlangens het verlangen naar God zich schuilhoudt,
het verlangen naar volkomen vrede en vreugde.


En die verlangens verwijzen dan weer naar een diepe innerlijke leegte die ons onrustig maakt, een onrust die alleen maar zal ophouden
als we - zoals Augustinus dat zo voortreffelijk uitdrukte – uiteindelijk rusten in God, in Hem onze rust vinden, Onze onrust zal ophouden als God onze leegte vult,
en dat met niets of niemand anders dan met zichzelf,
dus niet met datgene wat onze concrete verlangens vervult. Maar het op zoek gaan naar die uiteindelijke rust en opvulling geeft al betekenis aan ons leven, geeft ons identiteit
en bij wijlen al vrede en vreugde.
We hebben het wellicht al eens gezegd:
zoeken is alles, vinden is niets. Jezus zegt:
Kom allen naar Mij toe die afgemat en belast zijn, en Ik zal u rust geven. (Mt 11)
Religie en gebed zijn geen overbodige aanvullingen of toevoegingen. Ze drukken een verlangen uit naar het wezenlijke.

Centraal in de christelijke antropologie is immers de gedachte dat we geschapen zijn naar Gods beeld
en dat onze gerichtheid op God constituerend is voor ons menszijn,
d.w.z. dat deze gerichtheid en de bewuste beleving ervan ons werkelijk tot mens maakt.
Die gerichtheid op God hoeft dus niet opgelegd te worden. We moeten er alleen aan herinnerd worden.
Het stof moet ervan afgeveegd worden.
Bij kinderen heeft zich nog niet zoveel stof kunnen ophopen. Dorothee Sölle maar ook Evelyn Underhill wezen er ons op dat kinderen nog de natuurlijke mystieke aanleg vertonen.
Meditatie herinnert ons aan deze natuurlijke aanleg en gerichtheid. Het echte bidden komt dan niet van buitenaf.
Het is een uiting van die natuurlijke gerichtheid,
een wijze om ons met deze gerichtheid te vereenzelvigen, om ruimte te geven aan een aangeboren aandrang, of beter, aan een geïncarneerde aanwezigheid.
We moeten die niet veroveren of willen controleren.
Er is alleen nood aan het besluit onze gerichtheid op God toe te laten.
Soms gebeurt dat bij of na een ervaring
die ons bewustzijn opent voor inzicht, voor gerichtheid, voor de ontdekking van ons ware wezen.
Maar die ervaring is te integreren, te verankeren
en heeft steeds nood aan vernieuwing en bekrachtiging. Dat geschiedt telkens als we besluiten om te mediteren waarbij we een conversio, een bekering toelaten:
ons afwenden van het oppervlakkige en onmiddellijke
en ons toewenden naar het verborgene en aanwezige in ons, naar de Verborgene en Aanwezige in ons.

https://www.youtube.com/watch?v=4kOgK62c6FM&list=RD4kOgK62c6FM&start_ra dio=1