Ruth Burrows
Over het leven van Ruth Burrows is er weinig bekend. Alleen de autobiografie, die zij op tweeënvijftigjarige leeftijd publiceerde, werpt licht op de roepingsgeschiedenis van deze slotzuster, karmelietes. Voor het overige zijn wij aangewezen op de vaststelbare evolutie die blijkt uit de zeven boeken die zij na haar autobiografie nog publiceerde.
Ruth Burrows kwam ter wereld in 1923 in een onopvallend katholiek middenstandsgezin in Engeland. Zij was naar eigen zeggen een overgevoelig en angstig kind, dat leed aan een zeer negatief zelfbeeld. Zij voelde zich affectief ondervoed, zij was de derde uit een rij van acht kinderen. Haar moeder was na haar geboorte ernstig ziek en kon niet alle nodige aandacht aan haar pasgeboren dochter geven
Vanaf haar prille jeugd kende zij sterke geloofstwijfels. Bidden was voor haar onmogelijk: dorheid, inspiratieloosheid en verveling spelen haar parten. Tijdens een verplichte school retraite veranderde er plots echt iets. Er ontstond onverwacht in haar ‘een gevoel van licht, rust en inzicht’. Verder ook ‘het besef dat een leven zonder God voor haar niet kon’. Bidden bleef voor haar heel moeilijk, zo niet onmogelijk, maar het wordt haar tegelijk duidelijk dat de redding voor haar in God ligt.
Na haar humaniora studies slaagde zij in een toelatingsexamen voor de universiteit van Oxford. Zij kon met haar problemen bij een priester terecht. Tot ieders verbazing wijzigde zij haar plannen. Zij ging niet naar de universiteit, maar trad binnen in een Karmelietenklooster. Ze leerde er de geschriften van Teresia van Lisieux kennen. Zij werd zeer jong benoemd tot novicemeesteres. Haar gemeenschap verhuisde naar het platteland. Er kwam de tijd van de ontdekking van haar ‘vrouw zijn’. God bracht haar ertoe de ware aard van haar bestaan beter te begrijpen, haar seksualiteit te aanvaarden en haar volledig voor Hem te openen.
In 1962 werd zij door haar communiteit tot priorin verkozen, wat zij gedurende vele jaren zou blijven. Haar grootste zorg bestond erin ‘de zusters gelukkig te maken’ en ‘een sfeer van onderling vertrouwen te scheppen tussen haarzelf en iedere zuster’.
Voor haar waren enkele sterke vriendschappen van groot belang om niet ‘leeggezogen te worden van het vele geven’, maar steun en inspiratie te mogen ervaren bij mensen die haar begrepen en nabij waren met goede raad.
Zij schreef haar levensverhaal met de opmerking dat zij dit alles enkel en alleen neergeschreven heeft omdat het mogelijkerwijze voor eventuele lezers een troost, een aanmoediging of een hulp kon betekenen. Het wereldwijd succes van dit eerste boek van haar en de vertaling ervan in diverse talen zijn hiervan een bewijs.
Alleen in eenheid met Jezus kunnen we de Vader liefhebben en openstaan voor Zijn liefde.
En we kunnen de broeder en de zuster liefhebben die we zien,
diegene met wie we ons sterfelijk leven delen,
en als we dat doen, dan hebben we ook het onuitspreekbare mysterie lief, de Vader.(…)
Dit leven kunnen we soms aanvoelen als te hard, of als te zinloos of te saai.
En het kan ook lijken dat de hindernissen in ons te hoog en onoverwinnelijk lijken.
Maar Jezus’ niet te schokken vertrouwen moet het onze zijn.
‘Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ Dat was zijn nederige overtuiging.
Wanneer alles in zijn leven verkeerd scheen te gaan,
wanneer het ‘neen’ van de harten van mensen gestold was in een harde rotsmassa
die hem dreigde te verpletteren,
dan was hij zeker dat de Vader deze massa kon en zou verplaatsen en voor altijd doen verdwijnen.
Hij stierf in hoop, maar niet met een gerealiseerde hoop.
Het beeld van hem, slapend in een hevige storm,
als anderen buiten zichzelf zijn en geërgerd door zijn schijnbare onverschilligheid,
maakt duidelijk hoe zijn hart vervuld is van volmaakt vertrouwen.
Als we zijn vrienden willen zijn moeten we ook zo vertrouwvol leven.
Een vriend van Jezus durft alles aan en zegt nooit dat dit of dat te moeilijk is
en denkt dat als God iets vraagt, het gewoonweg te volbrengen is.
Zo iemand vermijdt niets: uitdagende situaties, onaangename mensen of moeilijke opgaven.
Ze nemen elke dag zoals die komt met zijn lusten en vreugden, met vervelende dingen en pijnen,
hun schouders onder het kruis stekend en op weg gaand met Jezus.
Want de betekenis van het kruis is niet lijden, maar gehoorzaamheid:
het doen van de wil van de Vader of dat nu gemakkelijk is of niet.
Voor echte vrienden van Jezus bestaat niet zoiets als ‘kwaad’.
Alles is gericht op het goede.
Zelfs de dood, het symbool van alles wat kwaad en vernietigend is, is getransformeerd.
In zijn fantastisch antwoord aan de Sadduceeën, die de verrijzenis loochenen,
affirmeert Jezus dat er voor ons steeds toekomst is,
omdat hij de Vader kent en weet dat de Vader nooit zijn vrienden kan loochenen.
Daar valt zelfs niet aan te denken. ‘Jullie zijn verkeerd. Echt verkeerd.’ Punt.
Vrienden van God? Is dat mogelijk?
Ja, maar slechts op één wijze: door ‘zoon’ te worden,
door de vriendschap en het gezelschap van Jezus te aanvaarden
en zo van hem te leren zoon te zijn en dit zoon zijn met hem te delen.
In de praktijk komt dit dan neer op voor onszelf volledig onbelangrijk te zijn,
zelfloos en leeg, alleen een echo van Gods liefde.
‘De Vader en ik zijn één.’, zegt Jezus.
Opgegaan in zijn overgave kan hetzelfde wellicht van ons gezegd worden.
(Essence of Prayer, blz. 23-25)