Homilie voor de 28 zondag door het jaar 2017
Luistert naar deze gelijkenis
Broeders en zusters,
Zo begon het evangelie van vorige zondag en het evangelie van deze zondag begint met de woorden: opnieuw sprak Jezus in gelijkenissen. Vorige week de parabel van de misdadige wijnbouwers – ik zou het durven noemen: een parabel over het gekwetste hart van God – een parabel die verhaalt dat God alles geeft aan de mens: zijn wijngaard, zijn schepping tot en met zijn Zoon. Het wordt echter niet aangenomen als gave. Maar al wordt de gave geminacht, God geeft het niet op: de steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist tot hoeksteen geworden.
Vandaag een parabel met een ander beeld – weer zoals vorige week – een beeld dat Jezus plukt uit het Eerste Testament. Vorige zondag: het lied van mijn vriend en zijn wijngaard. Vandaag de maaltijd voor alle volken op de berg Sion, wanneer de dood wordt vernietigd en van alle aangezichten de tranen worden gewist. Jezus kleurt die maaltijd nog wat verder in: het is een bruiloftsmaal die de Koning – de Vader – geeft voor zijn Zoon. De bruiloft van de Zoon met de mensheid. De Vader nodigt uit en verlangt dat de bruiloftszaal vol loopt. Weer die immense liefde van de Vader. En weer die miskenning – weer een parabel over het gekwetste hart van God. De mensen worden uitgenodigd, maar ze wilden niet komen. God verlangt naar de mens, verlangt naar een feestelijk ontmoeten. En de mens negeert. Maar God geeft het niet op. Hij zendt nogmaals dienaren uit, die met aandrang zijn verlangen kenbaar maken: Zegt aan de genodigden: zie mijn maaltijd is klaar, mijn ossen en het gemeste vee zijn geslacht; alles staat gereed. Komt dus naar de bruiloft. Alles is klaar – Ik verwacht jullie; Ik wacht op jullie. Maar de mens komt niet. Zonder zich te bekommeren gingen zij weg. Ze zijn met hun eigen ding bezig: de één met zijn akker, de ander met zijn zaken. God verlangt naar de mens. God bemint de mens. Maar de mens verlangt niet naar God, de mens betoont geen wederliefde.
Homilie Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming 2017
Homilie Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming 2017
Waaraan heb ik het te danken dat de Moeder van mijn Heer naar mij toekomt?
Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen
wat haar vanwege de Heer gezegd is.
Mijn hart prijst hoog de Heer,
daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd.
Heilig is zijn Naam.
Hij verheft de geringen.
Zusters en broeders,
Woord van God. Woorden van Godswege. Woorden die we mogen ontvangen, beluisteren, die mogen opengaan op dit Hoogfeest van Maria ten-hemel-opgenomen. Wij vieren de Moeder Gods. Maar de Schrift én in de Schrift Maria zelf verwijst naar iets anders, naar Iemand anders: de Heer! En van zichzelf zegt Maria in het Magnificat en ik herhaal het nogmaals in de vertaling die we hier dag in dag uit zingen in de vespers: Op mijn klein leven heeft Hij neergezien, op mij, niets dan zijn dienstmaagd. Wie niets was, wordt verhoogd.
Homilie voor de 14'zondag door het jaar A
Homilie 14e zondag A
Genade stroomt naar het laagste punt.
Geringer, onbeduidender kunnen mensen niet zijn
dan in het uur van hun ontvankelijkheid.
Grandiozer evenmin.
Zusters en broeders,
Deze gebalde zin van Willem Jan Otten kwam bij op toen ik de lezingen van deze zondag overwoog. Ze spreken over onze ‘ontvankelijkheid’, over hoe God ons mensen raakt, over hoe God bij ons mag binnenkomen. En wel de drie lezingen – elk op hun eigen wijze.
Graag vertrek ik vanuit het evangelie. Het is een kleine perikoop, maar hoe kort ook toch duidelijk op te delen in twee stukjes: een gebed en een uitspraak van Jezus; een woord tot God én een woord tot de leerlingen, tot ons. Twee stukjes die echter heel sterk met elkaar verbonden zijn.
Jezus bidt; Jezus jubelt het uit. Hij prijst en dankt God. En waarom? Niet om de wonderen, niet om het succes van zijn prediking, niet om wat lukt. Want we zijn in het evangelie van Matteüs gekomen waar Jezus tegenstand begint te ondervinden, waar weerstanden aan het licht komen: De Mensenzoon komt, eet en drinkt, en ze zeggen: Kijk, die gulzigaard en wijndrinker, die vriend van tollenaars en zondaars. Jezus merkt het op: er is iets met de ontvankelijkheid van mensen. Sommigen – Hij noemt ze wijzen en verstandigen – staan niet open voor zijn woord, voor wat Hij doet, voor wie Hij is. Er is bij hen geen ruimte voor iets of iemand anders.
Homilie voor de 17' zondag jaar A 2017
Het Rijk der hemelen gelijkt op…
Zusters en broeders,
Tot zesmaal toe klinkt deze uitdrukking in het 13de hoofdstuk van het Matteüsevangelie: zes gelijkenissen. Vorige week mochten we reeds drie gelijkenissen over het Rijk der hemelen beluisteren. En deze zondag weer drie. Vorige zondag ging het over onkruid tussen de tarwe, over een mosterdzaadje en over gist in het deeg. Nu over een schat, een kostbare parel en een sleepnet. En ik denk – om goed te begrijpen wat Jezus ons zeggen wil – dat we deze gelijkenissen samen moeten lezen.
Daarom eerst nog even terug naar het onkruid tussen de tarwe, het mosterdzaadje en de gist. Allereerst wil Jezus – zoals ons werd aangezegd in de homilie van vorige week – duidelijk maken hoe anders God kijkt naar de mens, hoe anders God onze werkelijkheid benadert. Een eerste bekering die zozeer nodig is, is een bekering van onze ogen – een verheldering van ogen: goed leren zien, zien zoals God ziet. Heer, maak dat ik zien kan! Is het niet zo, broeders en zusters, dat wij eerder het onkruid zien dan de tarwe en dat we daarbij nog denken – dat onkruid moet zo vlug mogelijk weg. Dan pas kunnen we verder. God ziet vooral de tarwe – het goede dat langzaam en in stilte groeit. Dat moet behoed worden, dat moet tot wasdom komen en dat zal dan wel gevolgen hebben voor het onkruid, maar het onkruid blijft. In onze wereld is het gewoon zo: goed en kwaad vermengd rondom ons en in ons. Trouwens in de laatste parabel van deze zondag herneemt Jezus diezelfde werkelijkheid: in het sleepnet komen vissen van allerlei soort – goede en slechte vissen. Dus goed leren zien, want het gaat om de kracht van ‘onooglijke’ dingen: een mosterdzaadje – het allerkleinste zaadje – en een beetje gist in drie maten meel. We kunnen dit maar zien als we onze fixatie op het onkruid loslaten en dat soort oordelen aan God overlaten. Moeilijk voor ons – ons richten op het goede en het kleine.
Homilie voor de 11' zondag jaar A
Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.
Zusters en broeders,
Deze slotzin van het evangelie van deze zondag lijkt me een soort rode draad te zijn in wat de Kerk ons vandaag als woorden ten leven wil geven.
In het boek Exodus wordt verhaald hoe God zijn volk naar de woestijn heeft gebracht – weg uit het slavenhuis van Egypte, weg uit de verknechting, uit de onderworpenheid. En waarom? Om niets – geen verdiensten aan de kant van het volk. Integendeel, een klein volk, een nietig volk zoals het staat in het boek Deuteronomium: Niet omdat gij talrijker zijt dan andere volken heeft de Heer zich aan u verbonden en u uitverkoren, want gij zijt het kleinste van alle volken, maar omdat de Heer u liefhad. (Dt 7,7-8a) Of met de woorden die we zopas hoorden: op arendsvleugelen gedragen en hier bij Mij gebracht; op een bijzondere wijze mijn eigendom, mijn priesterlijk volk, mijn heilig volk. “Voor niets hebt gij ontvangen!”
En wat Sint Paulus ons toezegt in zijn Romeinenbrief – het heeft eenzelfde kleur: Christus is voor goddelozen gestorven, toen wij nog zondaars waren. Wij waren vijanden. Maar dat zijn we niet langer. En waarom? Om niets – aan onze kant – we hoorden het: goddeloosheid, zondigheid, vijandschap. Maar aan Gods kant: God echter bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij zondaars waren. Toen wij vijanden waren, zijn we met God verzoend door de dood van zijn Zoon. “Voor niets hebt gij ontvangen!”