Homilie voor de 28ste zondag door het jaar C 12 oktober 2025
Homilie voor de 28ste zondag door het jaar C 12 oktober 2025
Er bevinden zich in de evangelies enkele verhalen
waarin het geloof van heidenen en vreemdelingen door Jezus groter geacht wordt dan het geloof van zijn Joodse volksgenoten.
Zo’n verhaal is dat van de Romeinse honderdman, die Jezus komt vragen om zijn knecht te genezen. Wat deze verhalen in ieder geval aantonen is,
dat men zich niet zomaar gelovig kan noemen omdat men tot een volk of een groep behoort die doorgaans gelovig genoemd wordt.
Bovendien: de inwoners van Vlaanderen
zijn allang allemaal niet meer katholiek te noemen
en dat niet alleen omdat vele inwoners er van allochtone origine zijn.
Het katholieke Vlaanderen bestaat al lang niet meer en heeft het ooit wel bestaan?
Europeanen zijn allesbehalve allemaal christenen
en dat niet alleen omdat een groot deel ervan moslim is.
Het christelijke Europa bestaat al lang niet meer en heeft het ooit wel bestaan?
Geloven is wel degelijk een persoonlijk engagement
en in die zin blijft het zinvol dat de geloofsbelijdenis begint met ‘Ik geloof’. Niemand kan dat eigenlijk in mijn plaats zeggen.
Ieder mens is kind van God. Ieder mens is openbaring van Gods liefde.
Ieder mens is gezalfd met Gods geest
en Gods liefde en barmhartigheid zijn universeel
en in ieder niet gebonden noch aan volk, noch aan religie. Ook dat maakt ons zondagsevangelie zeer duidelijk.
Maar die universaliteit maakt van iedere mens nog geen gelovige,
een mens die Gods liefde en barmhartigheid erkent en er dankbaar voor is en/of een mens die bewust zijn of haar leven laat bepalen
door de kracht van de liefde die aan ieder gegeven is. We zijn wel heilig door Gods inwonen,
maar we moeten ook nog worden wat we zijn.
Gods barmhartigheid, die in Jezus verschijnt, is er dus voor alle mensen, en die barmhartigheid wordt door Jezus zeer veel betoond
aan mensen die daar door de joodse opvattingen van uitgesloten geacht worden en die op geen barmhartigheid en respect
vanwege de joodse gelovigen dienen te rekenen:
zondaars van allerlei slag zoals tollenaars en hoeren,
heidenen, vreemdelingen en de naaste buren: de Samaritanen.
Toch wordt een Samaritaan in een groep van negen joodse mensen opgenomen. De reden daarvan is misschien wel geen barmhartigheid maar wellicht solidariteit, die, zoals we weten, kan bestaan tussen mensen die hetzelfde lot delen.
En er is nog iets dat die tien melaatsen met elkaar delen:
vertrouwen in de genezende en herscheppende kracht die van Jezus uitgaat.
Want ze doen wat Jezus van hen vraagt
en gaan naar de priesters om te laten zien dat ze genezen zijn, zonder dat ze effectief al van hun melaatsheid gereinigd zijn.
Jezus heeft ook geen enkel duidelijk genezend woord gesproken
noch een genezende daad gesteld, zoals in een ander melaatsenverhaal waarin we lezen dat Hij een melaatse aanraakt en zegt: “Ik wil, wordt rein!” (Mc 1,41//Mt 8,3//Lc 5,13)
Maar het geloof van de Samaritaan
steekt blijkbaar nog iets boven dat van de anderen uit.
We kennen het woord van de apostel Paulus over de liefde dat zegt:
Al heb ik het volmaakte geloof dat bergen verzet:
als ik de liefde niet heb, ben ik niets. (1 Kor 13,2)
Alle tien bezitten ze het gelovig vertrouwen dat bergen verzet, en dat hen, zoals Jezus tot de Samaritaan zegt, ‘redt’.
Maar alleen bij de Samaritaan is duidelijk
dat dit gelovig vertrouwen hem ook tot liefde heeft gebracht, liefde die zich uit in dankbaarheid.
Dankbaarheid is evenals liefde het gevolg van iets ontvangen hebben. Wat betreft dankbaarheid lijkt ons dat duidelijk.
Maar ook liefde is een gave, zeker deze die we ontvangen, maar ook deze die als een kracht in ons aanwezig is
en die door een aanraking, een ontmoeting in ons tot leven komt
en waardoor we echt mens worden, of noem het: genezen worden.
Gelovig dankbaar zijn, dus God danken, is niet allen danken om wat verkregen is,
maar ook om het goede en de liefde die we aan anderen kunnen geven.
Daarom zegt de profeet Elisa aan de Syriër Naäm, die van melaatsheid genezen werd nadat hij zich op het woord van de profeet in de Jordaan ondergedompeld had,
dat hij niets van hem zal aannemen.
En niemand minder dan Franciscus van Assisi
leert ons in dat verband in één van zijn Vermaningen (18):
Zalig de dienaar die al het goede dat hij heeft, aan de Heer God teruggeeft.
‘Het goede dat hij heeft’, is het goede, de liefde en de barmhartigheid die de dienaar aan anderen bewijzen kan omdat dit hem gegeven is
door de omstandigheden en door de innerlijke goddelijke kracht daartoe.
‘Aan de Heer God teruggeven’ is God als de bron van alle liefde en goedheid erkennen en Hem daarvoor loven, danken en eren.
En ook Jezus verwijst bij het dankbare gebaar van de Samaritaan naar God aan wie eer dient gebracht te worden.
Het herinnert ons aan het wederwoord van Jezus tot iemand die Hem ‘goed’ noemt:
Waarom noemt ge Mij goed? Niemand is goed dan God alleen. (Mc 10,18).
https://www.youtube.com/watch?v=h4Nr0KyOscA&list=RDh4Nr0KyOscA&start_radio=1