Homilie Aswoensdag 2018

Hij immers weet van ons maaksel,
Hij gedenkt dat wij stof zijn. (Ps 103,14 – KBS)
Hij kent ons toch, Hij is niet vergeten
dat wij gemaakt zijn uit het stof van de aarde. (Ps 103,14 – Vijftig psalmen)

Zusters en broeders,

Aswoensdag – as, stof. Uitnodiging om onze oorspronkelijke toestand te gedenken – zoals God zelf ons gedenkt. In Genesis lezen wij: Toen boetseerde de Heer God de mens uit stof, van de aarde genomen. Uit de aarde genomen, wij zijn uit stof gemaakt. God de Heer weet dat. Maar Hij doet er iets mee: Hij boetseert; Hij raakt aan. Het vormeloze krijgt vorm. Het kwetsbare wordt met zorg omgeven. Scheppende, herscheppende handen. Het doet me denken aan een bekentenis van een jonge vrouw na een biecht: De handen van de biechtvader op mijn hoofd. Die handen grepen niet, ze gaven. Ze gaven een liefde door die me kende en me – zoals ik ben – goed vond. Gods handen grijpen niet, ze geven – levengevend. Een maaksel van zijn handen, een maaksel in zijn handen.
En er is nog meer: God blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen. Broeders en zusters, wat wordt hier gezegd? Zonder God, zonder Schepper, zonder de Ander louter stof, aarde. Maar met God, met de Schepper, met die Ander een levende mens. Beademd, bezield. Gods Geest – levensadem. Heer, wat is de mens dat Gij hem aanziet, het mensenkind dat Gij hem telt? (Ps 144,3). Ja, stof van de aarde, maar zò kostbaar in zijn ogen, schrijft Jesaja, zo waardevol: Ik heb u lief.


Mens, gedenkt dat gij stof zijt. De veertigdagentijd wil een tijd van gedenken zijn, van opnieuw beseffen dat we zonder de Heer enkel stof zijn – louter aarde. Maar dat wij met Hem, vanuit Hem, door Hem levend zijn, ‘mens’! Daarom is de veertigdagentijd er om ons levensadem te geven, om ons ‘levendiger’ te maken, om ons meer bewust te worden van Wie ons levend maakt, om dieper aansluiting te vinden met onze levengevende verbanden, verbintenissen. Want leven is er enkel in verbondenheid, in een over en weer – een over en weer met de aarde, een over en weer met de medemens en een over en weer met God zelf. De drie praktijken die Jezus ons aanreikt in het evangelie hebben juist daarmee te maken. Ze herstellen, vernieuwen de band met de aarde – vasten, de band met de medemens – aalmoes, en de band met God – gebed.
De aarde, de materie – uit de aarde genomen. Vasten is eerbiedig omgaan met de schepping. Het is, zoals onze Constituties zeggen, de uitdrukking van de nederigheid van het schepsel tegenover God. Vasten is niet alles wat ons gegeven wordt negeren, maar doseren in het besef dat Gods gaven er zijn voor elke mens, voor alle leven. Vasten is het herstellen van Gods bedoeling – rein genoten en mild gedeeld.  Vasten ontwapent ons.
Aalmoes is eerbiedig omgaan met de medemens, met onze naaste mens in het besef dat elk mens ‘kind van de Vader’ is – broer, zus. Aalmoes is nee zeggen aan onverschilligheid, aan veronachtzaming, aan gebruiken van. Aalmoes is de hoeder worden van zijn broeder. Elk ander gaat mij aan. En er zijn vele vormen van aalmoes: evident steun aan de noodlijdende, maar evenzeer een blik van onze ogen, een ogenblik, aandacht, zorg, vergeving. Ons laten raken door de ander, aanraken. Denken we maar aan het woord van Mahatma Gandhi: We moeten de onaanraakbaarheid uit ons leven bannen.
Gebed is eerbiedig omgaan met God – Vader, Zoon en heilige Geest. Gebed is in relatie treden, ontmoeting. Gebed is luisteren aan een Ander en antwoordend ingaan op het woord van die Ander. Gebed is niet zozeer een in-zichzelf-treden, maar een uit-zichzelf-treden om in een relatie van ontvankelijkheid te staan tegenover God.
Vasten, aalmoes, gebed. Zusters en broeders, wij worden uitgenodigd om ze een plaats te geven in deze tijd naar Pasen toe. Niet opzienbarend, niet voor het oog van de mensen, niet met bazuingeschal, maar ongezien, stil, in het verborgene. En de Vader die in het verborgene ziet, Hij weet! Want het gebeurt vanuit zijn levensadem naar ons toe in onze ontvankelijkheid, in onze aanraakbaarheid. Vasten, aalmoes, gebed – misschien zijn het vormen van kleine goedheid, zoals wij, broeders, in onze retraite hoorden: fragiel, zomaar, zonder getuige, in stilte voltrokken, bescheiden, zonder triomf, gratuit.
Broeders en zusters, welgemeend een innige veertigdagentijd toegewenst! Amen.