Homilie 14' zondag door het jaar B 2018
Zusters en broeders,
Vorige zondag mochten we de blijde boodschap horen – een sterke boodschap – dat God wil dat wij leven, dat wij leven hebben in overvloed. Niet voor de dood zijn we gemaakt, maar om te leven naar God toe van ganser harte. In het evangelieverhaal van vorige zondag doet Jezus God: Hij schenkt leven aan een vrouw uit wie het leven wegvloeit en aan een meisje van twaalf uit wie het leven is weggevloeid. Jezus doet het leven weer stromen; Jezus brengt leven.
Het evangelie van deze zondag contrasteert zo sterk met het enthousiasme van vorige week. Jezus komt in zijn Vaderstad. En Jezus kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken genas, die Hij de handen oplegde. Jezus wil leven geven, maar het lukt niet. Er is weerstand. Er zijn hindernissen. Wat hindert? Wat verhindert Jezus om leven te geven, om het leven te laten stromen? Jezus stond verwonderd over hun ongeloof. En dit in schil contrast met de vrouw die aan bloedvloeiing leed: Dochter, uw geloof heeft u gered. Of Jezus’ woord aan de vader van het meisje: Wees niet bang, maar blijf geloven.
Echt, een schril contrast. Jezus stond verwonderd over hun ongeloof, over hun gebrek aan vertrouwen. Jezus stoot op weestand, op gesloten harten. Jezus wordt geconfronteerd met de verharding van het hart, waar Israëls profeten zozeer mee te maken kregen. In de eerste lezing: De Geest van de Heer zei tot Ezechiël: Ik zend u tot een opstandig volk, dat zich tegen Mij verzet – een nukkig en weerbarstig volk. Ook de psalmen geven woord aan deze realiteit: Hun hart is verhard, zonder toegang. (Ps 17,10) Verhard is hun hart, toegesloten. (Ps 119,70)
Broeders en zusters, ik herken dat bij mezelf, bij medemensen. Er wordt een woord gesproken in de liturgie, tijdens de lezing, in een gesprek, maar mijn hart is elders. Ik ben bezig met mijn eigen ding. Ik ben niet open voor de ander. Soms is het gewoon oppervlakkigheid, middelmatigheid, toegeven aan banaliteit. Soms is het weerstand: mij niet openstellen voor iemand anders, want dit brengt andersheid, stoornis, bevraging.
Jezus stond verwonderd over hun ongeloof. Hij mist juist wat vorige zondag de deuren opengooide: geloof, vertrouwen of zoals André Chouraqui het zo wonderlijk heeft vertaald – adhérence, aanhankelijkheid. Aanhankelijkheid is ontvankelijkheid naar iemand toe. Hij mag binnenkomen. Dat is wat niet gebeurt in zijn eigen Vaderstad; dat is wat niet gebeurd als harten verhard zijn, als er weerstand, nukkigheid, weerbarstigheid speelt. Het evangelie verhaalt ons ook waarom. Jezus komt in zijn Vaderstad, in Nazareth bij mensen die Hem kennen (of menen te kennen). Hij is immers toch de timmerman, de zoon van Maria. Eén van de onzen, een mens zoals wij. En die begint te spreken, te onderrichten, te genezen. Goddelijke gaven doorheen een mens die we kennen, die toch is zoals wij zijn. Het evangelie van voorbije donderdag verhaalde ook zo’n reactie. Jezus zegt tot een lamme: Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven. En direct hun weerwoord: Die man spreekt godslasterlijk. Wie kan vergeven dan God alleen? God in een mens, God doorheen een mens, God middenin het alledaagse, gewone leven… Zijn woord in een mens van vlees en bloed … Zijn genezende kracht in de handen van een mens naast ons. Voor mij heeft het ten diepste te maken met een weerstand tegen de menswording. In Jezus komt God ontstellend nabij.
Jezus stond verwonderd over hun ongeloof, over hun gebrek aan vertrouwen. En toch komt Jezus in Nazareth. Hij komt te midden van de mensen zoals die zijn – ook al is het hart toegesloten, ook al zitten ze gevangen in hun weerstand. Is daarin een keer mogelijk?
Ja, als het hart wordt opengebroken, als er iets gebeurt met de versperde toegang. Ooit gaf iemand me een boekje van een Franse abt met als titel La brisure du coeur. En hij zei daarbij: daarover gaat het in ons leven, telkens en telkens opnieuw – ons hart dat moet breken; de vermorzeling des harten. Ook dat zeggen ons de profeten en de psalmen: Mijn ogen rusten op die mens, die deemoedig is en gebroken van hart. (Jes 66,2) Heer, een gebroken en vernederd hart wijst Gij niet af. (Ps 51,19)
En ons hart wordt gebroken, als wij met ons ongeloof, ons gebrekkig vertrouwen naar de Heer Jezus toegaan. Als wij onze kleinheid, onze zwakheid, onze verharding erkennen, tot ons nemen en zoals de vader van de bezeten jongen uitroepen: Heer, kom mijn ongeloof te hulp. Dan mogen wij ons bij Sint Paulus voegen zoals de tweede lezing het ons verhaalt en Jezus horen zeggen: Jij hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen. Dan kan de kracht van Christus binnen en in ons wonen. Dan hangen wij Hem aan.
Moge dat telkens weer gebeuren, ook aan elk van ons.
AMEN. Abt. Manu