Homilie voor de 22 ' zondag jaar B 2018

 

Broeders en zusters,

Onlangs keken we in onze gemeenschap naar een heruitzending van een Kruispuntreportage, een interview met zuster Minke de Vries van de gemeenschap van Grandchamp in Zwitserland. Het thema was ‘het kwaad in de wereld’. Zuster Minke vertelde dat er een grote ommekeer in haar leven kwam toen ze besefte dat het kwaad zich niet alleen buiten haar afspeelde, maar evenzeer huisde in haar eigen hart. Ik denk dat met die uitspraak de kern van het evangelie van deze zondag wordt aangeraakt, ook al is het onderwerp niet het kwaad in de wereld, maar de concrete beleving van een godsdienstig leven.
Jezus wijst op het gevaar dat zo’n leven zich afspeelt aan de buitenkant – een precies uitvoeren van een aantal voorschriften en gebruiken. Men maakt dat men in orde is, dat er niets aan te merken valt.

Maar hoe is het gesteld met de binnenkant, wat speelt er zich af in het hart? Hoe staat het met de innerlijke gezindheid? We hoorden het nog deze week in een evangelieperikoop: Reinigt eerst de beker van binnen, dan wordt de buitenkant van zelf rein. Eenzelfde bezorgdheid vinden we ook bij Sint Benedictus. Bijvoorbeeld wanneer hij over de gehoorzaamheid heeft, schrijft hij: Als een leerling met tegenzin gehoorzaamt, en niet alleen met de mond, maar zelfs maar in zijn hart tegenspreekt, dan zal, ook al doet hij wat bevolen is, dit toch niet aangenaam zijn aan God, die zijn ontevreden hart doorschouwt.
Het is een uitnodiging om naar ons hart te kijken, naar onze binnenkamer, onze innerlijke woning. In de Schrift vinden we heel wat aanwijzingen dat ons hart niet zomaar open en ontvankelijk is. Ik noem enkele aanduidingen op: een onbesneden hart, een stenen hart, een verdeeld hart, een verstokt en verhard hard, een hart zonder toegang, toegesloten, een traag hart of dubbelhartig. Dat misschien ook dat we die innerlijke woning ontvluchten en het gaan zoeken in uiterlijkheden, in oppervlakkigheid. Dom André Louf schreef in Heer; leer ons bidden: Wij weten zo weinig over onszelf. Zo weinig over ons lichaam en nog veel minder over het onzichtbaar leven in ons. Wij zijn gewoon te leven aan de rand van onszelf, aan de oppervlakte, boven op onze huid, terwijl een onvermoede diepte onbenut blijft.
Jezus laat ons nu binnenkijken in ons hart en noemt twaalf boze gedachten, die ons hart kunnen bewonen - twaalf verkeerdheden, die ons parten kunnen spelen. Ik zou er toch even willen bij stilstaan, ook al gelijkt het gewoon een opsomming.
Eerst worden drie tastbare vergrijpen genoemd: ontucht, diefstal, moord. Misschien lezen we daar vlug over: zó erg is het mij niet gesteld. Maar het tweede drietal legt verder bloot: echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid. Hier gaat het meer over de intentie: echtbreuk – overspelig zijn, in een relatie grenzen overschrijden of negeren, niet eerbiedig omgaan met; en wat ons hebben betreft: ons begeren dat niet stilvalt, dat niet te stillen is, altijd verder en meer; en kwaadaardigheid: het niet goed voor hebben met onze medemens, anderen laten ontgelden. Als we daar naar kijken en ons fijngevoelig laten toetsen, merken we: ik herken daar iets van… als ze vrij spel zouden krijgen, komen de eerste drie al dichterbij. En dan: bedrog, losbandigheid, afgunst. Bedrog of arglistigheid, de schone schijn ophouden; losbandigheid: jezelf uitvieren, de ander aan je binden, maar zelf ongebonden blijven; afgunst, jaloersheid. Als we eerlijk in het eigen hart kijken - herkenbaar! Als dat speelt, doe ik mijn medemens tekort. Tenslotte noemt Jezus: godslastering, trots, lichtzinnigheid. Godslastering, maar evenzeer elk lasterlijk spreken, elk spreken dat de waarheid verdraait; trots, zelfverheffing, zijn ego laten gelden; en lichtzinnigheid, wat te maken heeft met je eigen grenzen niet kennen en dus niet eerbiedigen, zelfs overschrijden. Dàt alles kan huizen in een mensenhart.
Jezus laat het ons zien, helpt dat we het kunnen benoemen. En dan in die concreetheid klinken Gods voorschriften. Zij zijn er om de strijd met de gedachten aan te gaan, om ze niet te laten groeien, te laten woekeren en zo naar buiten te laten komen. Wel degelijk Gods voorschriften, zoals we die hoorden in de eerste lezing en de antwoordpsalm. Niet wat Jezus de overlevering noemt – mensenwet, want dan blijven we aan de buitenkant steken.
Zusters en broeders, het gaat om ons hart, om de ommekeer van ons hart, om ons hart te laten reinigen. Bidden we niet in de psalmen: Heer, herschep mijn hart, maak het zuiver. Heer, mijn hart is beklemd – schep mij ruimte, een uitweg uit wat mij pijnigt. Als de Heer dat werk mag doen, wordt onze binnenkamer bewoonbaar, kan de Heer binnenkomen en wordt het een onthalende plek voor velen.
“Heer, maak ons hart open, maak het ontvankelijk. AMEN.

Abt. Manu