Homilie 28° zondag B 2018

O, waren mijn wegen zó zeker
dat ik steeds uw verbondseisen nakwam;
want dan kon ik zonder beschaming
zien op ieder van uw geboden.

Zusters en broeders,

Zopas hebben we – zoals elke zondag – deze psalmwoorden uit Psalm 119 samen gezongen. Deze lange psalm waaruit we elke dag bidden als inzet van ons samenkomen rond de Heer. Psalm 119 met één allesoverheersende gedachte: wat een kostbaar cadeau is alles wat God van zijn bedoelingen meedeelt en hoezeer worden wij uitgenodigd om daarop in te gaan. Onze vraag naar God – hoe moeten, mogen we, kunnen we leven – zo leven dat het perspectief heeft – leven met een uitzicht. Of zoals de man die komt aanlopen en zich voor Jezus op de knieën werpt hem vraagt: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven? Trouwens, juist diezelfde vraag klonk al maandag in het evangelie uit de mond van een wetgeleerde. Jezus antwoordde toen: Wat staat er geschreven in de wet? Wat leest ge daar? De wetgeleerde antwoordt: Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en met geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf. Jezus beaamt het: Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven. Vandaag in ons evangelieverhaal is het antwoord anders en toch ook weer niet. Jezus verwijst gewoon naar de geboden. Nu niet samengevat, maar opgesomd vanuit de decaloog: gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, ge zult niemand tekort doen, eer uw vader en uw moeder. Doe dat en gij zult leven. Dan komt het toch verrassende antwoord van de man: Dit alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af.


Broeders en zusters, horen we dit antwoord? Erkennen we dit antwoord? O, waren mijn wegen zó zeker dat ik steeds uw verbondseisen nakwam; want dan kon ik zonder beschaming zien op ieder van uw geboden. Maar onze wegen zijn niet zo zeker. Die geboden doen ons, doen mij beschaamd staan. En toch, denken we niet vaak als die man: de geboden zoals die daar staan – nee, dat doe ik niet! Maar als we eerlijk zijn, als we ook horen wat de tweede lezing ons aanzegt: het woord van God is levend en krachtig. Het is scherper dan een tweesnijdend zwaard… het ontleedt de bedoelingen en gedachten van de mens. Als het woord van God dat mens werd, als Jezus ons aankijkt, ons liefdevol aankijkt, dan weten we: doden, neen, maar soms negeer ik mensen, soms zijn ze er gewoon niet voor mij. Ik pleeg wel geen echtbreuk, maar ben ik trouw aan elke verband, aan elke verbondenheid? Is mijn engagement naar medemensen toe onverdeeld, onbaatzuchtig? Ik steel niet, maar hoe ga ik om met de gave van God schepping? Besef ik dat de goederen van onze aarde er zijn voor elke mens? Niet vals getuigen – en toch: sta ik steeds in de waarheid? Is mijn spreken helder? En als het over anderen gaat – is eerbied mijn drijfveer? Niemand tekort doen – Heer, Gij weet! Eer uw vader en uw moeder – ben ik ertoe gekomen mijn ouders innerlijk lief te hebben? Broeders en zusters, dat alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af? Als ik zijn liefdesblik toelaat – dan weet ik: ‘Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens.
De man uit het evangelie staat daar nog niet. Geweten – ongeweten? Maar Jezus oordeelt niet, veroordeelt niet. Hij zegt: Eén ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen, daarmee zult ge een schat bezitten in de hemel, en kom dan terug om Mij te volgen. Eigenaardig, ik verwees al naar het evangelie van maandag. Nu komt mij het evangelie van dinsdag voor ogen: het verhaal van Marta en Maria. Jezus zegt daar: Marta, Marta, wat maak je je bezorgd en druk over veel dingen. Slechts één ding is nodig. Maria heeft het beste deel gekozen en het zal haar niet ontnomen worden.
Wat zegt Jezus ons? Wat ontbreekt ons? Wat heeft Maria gevonden? Ik vermoed, en het is niet verwonderlijk dat Jezus het met veel omzichtigheid zegt: dat éne is Jezus zelf. Maria – gezeten aan de voeten van de Heer, luisterend naar zijn woorden. Kom dan terug om Mij te volgen. Om Mij te volgen, moet ge loslaten wat daarbij hindert. Voor de man in het evangelie zijn vele goederen. Voor Marta: haar overbezorgdheid, haar activisme. Voor ons, voor elk van ons…? Als wij maar naar Jezus toegaan, Hem volgen… Hij zal het dan wel bloot leggen en ons tonen.
De uitnodiging is er. Maar kunnen wij dat aan? De man ging weg – ontsteld, ontdaan. De leerlingen waren verbijsterd: ‘Wie kan dan nog gered worden?’ Jezus weet dat en begrijpt dat. Mensen kunnen dat niet – onmogelijk, maar het is wel mogelijk voor God. God heeft ons zijn Zoon gegeven: Jezus. Hij is er. Wat ons gevraagd wordt: naar Hem toe gaan, Hem volgen, Hem aanhangen. Dat éne. Broeders en zusters, het is er, Hij is er. Hij doet het in ons, met ons. Amen.