Homilie 33 zondag jaar C 2019

 

 

Zusters en broeders,

Vandaag is het al de 33ste zondag van het kerkelijk jaar, de voorlaatste, en de Kerk geeft ons deze laatste zondagen te denken over het einde van de tijden, over wat Jezus zelf heeft gezegd over de loop van onze mensengeschiedenis.
Het eerste wat opvalt, is dat het er niet zo rooskleurig uitziet. Soms denken wij – hopen wij – dat onze wereld evolueert naar meer vrede – nooit meer oorlog – naar een grotere verstandhouding onder mensen, naar een groeiende gerechtigheid, zelfs naar universele liefde. Maar Jezus schetst ons een andere realiteit – aardbevingen, oorlogen, onlusten, hongersnood, vervolging van zijn volgelingen. Jezus wijst ons op een realiteit die toch beangstigt, maar als we goed rondom ons kijken is die realiteit herkenbaar. Denken we maar aan wat Paus Franciscus noemt een derde wereldoorlog in stukjes – Syrië en Turkije, burgeroorlogen op meerdere plaatsen, wat er gebeurt in landen als Venezuela. Denken we aan de klimaatopwarming – protesten én ontkenning, grote droogte en overstromingen.

En dan ook - heel actueel – vervolging van christenen in Niger, Nigeria, Burkina Faso, Eritrea, de verontrustende situatie van de kerk in China. Hoe is het met onze wereld gesteld? Waar gaat onze wereld naar toe?
Het doet me terugdenken aan wat wij hier hoorden op het feest van Sint Martinus – een tekst van Dom Pierre Miguel: Martinus’ hoop is niet een verwachting waarbij het hiernamaals samenvalt met een goed geordend leven hier en nu, een aards paradijs dat de mens zijn feitelijke situatie doet vergeten. Zijn geloof is niet een menselijke droomwereld. Zij is de nederige aanvaarding van het mysterie van het Kruis zonder hetwelk de Menswording niet meer dan een schijnwereld zou zijn.
Broeders en zusters, de geschiedenis en de tijd behoren ons blijkbaar niet toe. Ze hebben een doel, een richting en wij leven daarin – in die wereld zoals die nu reilt en zeilt. We zouden er misschien willen uit ontsnappen, maar dat lukt niet. De vraag is: hoe kunnen wij daarin leven?
Jezus geeft ons enkele aanzetten. Weest op uw hoede dat gij niet in dwaling wordt gebracht. Jezus vraagt van ons waakzaamheid, oplettendheid om de tekenen van de tijd goed te lezen. En vooral te zoeken waar en hoe Hij daarin aanwezig is. Want voor ons, christenen, komt het daarop aan dat wij met Hem onze tijd leven en bewonen; dat wij standvastig ons vastklampen aan Hem en Hem laten de zin en de richting bepalen te midden van alles wat we doen of laten. Over die zin en richting hoorden we reeds in het evangelie van vorige zondag: de verrijzenis – een leven dat verder gaat over de dood heen – een leven waarin Jezus ons reeds is voorgegaan. Geloven in de verrijzenis doet ons anders leven. Het geeft ons constant een verandering van perspectief in alles wat we doen, in alles wat we hebben, in alles wat ons overkomt.
Daaromtrent klinkt in het evangelie van deze zondag een woord dat me diep raakt: omwille van mijn Naam. Zusters en broeders, dat maakt het grote verschil – wij mogen als christenen aan die Naam ons leven vasthechten te midden van alles wat er gebeurt. Bidden we niet elke zaterdagavond – de aanvang van de zondag, ons wekelijks gedenken van de verrijzenis: Zo zal bij Jezus’ Naam iedere knie zich buigen in de hemel, aarde en dodenrijk en iedere tong belijden tot eer van de Vader: Jezus Christus is de Heer! En ik denk dat dit ook de betekenis is van het Jezusgebed van de Oosterse kerk: Heer Jezus, Zoon van de levende God, ontferm U over ons. Leven in die Naam, wonen in die Naam. Het doet zó anders leven. Niet in de zin dat dan alles goed en vlot verloopt. Nee, Hij belooft ons geen gemakkelijk leven, maar wel een leven met een einder, met een richting, met uitkomst: door standvastig te zijn, zult ge uw leven winnen.
Ik wil eindigen met een getuigenis – trouwens het evangelie van vandaag spreekt ons daarover: het zal voor u uitlopen op het geven van getuigenis – een getuigenis van hoe het Jezusgebed in iemands leven zijn werk doet. Lytta Basset schrijft: Als ons de ontzetting overvalt of als wij van binnen helemaal door elkaar worden geschud, weten we dikwijls niet meer tot wie wij ons moeten wenden… en het is alsof God nooit heeft bestaan. Als wij dan bij wijze van spreken aan God niet genoeg hebben, kunnen wij ons vastklampen aan een mens die volledig te vertrouwen is. Dat is het grote mysterie van de Menswording: wij moeten, kunnen en mogen een beroep doen op onze evenmens Jezus, op Iemand die zowel van bij ons is als van Elders… Het volstaat echter niet dat we dat met ons hoofd weten. Als de angst ons overrompelt dat we niet meer coherent kunnen denken en geen enkel intellectueel, affectief of spiritueel houvast meer hebben, als alles in ons zo aan het tollen gaat dat het woord ‘God’ in het geheel niets meer dekt, dan rest ons geen ander toeverlaat dan de NAAM VAN JEZUS. Hij heeft ons immers beloofd: ‘Als jullie Mij iets vragen in mijn naam, zal ik het doen’. Het komt er dan op aan de draaikolk van onze gedachten, die ons meezuigt in de gek makende herhaling van altijd maar hetzelfde, een halt toe te roepen. Hoe echter de helse spiraal doorbreken waarmee de angst zichzelf voedt? Door onze ziekelijke hersenspinsels te doorschieten met de heilzame naam van Jezus… Die naam altijd maar herhalen tot je gedachten tot rust komen en de angst zijn wurggreep lost, alleen maar de naam van Jezus aanroepen… Het is je vastklampen aan de enige werkelijkheid die standhoudt. Het is je nestelen in de naam van Jezus. Het is: er rust vinden – ‘Ik zal het doen’ – omdat je steunt op het IK BEN dat je zo hard moet ontberen.
Zijn Naam heeft die kracht, omdat hij het ‘IK BEN’ in zich draagt.
AMEN. - Abt Manu