Homilie 3° zondag B 2021



Broeders,
Vorige zondag hoorden we het roepingsverhaal van de eerste leerlingen in het Johannesevangelie, vandaag in het Marcusevangelie. Wij blijven dus nog eens stil staan bij het begin van Jezus’ openbaar leven, bij de aanvang van de roepingsweg van de leerlingen en voor ons weer de uitnodiging om bij onze eigen roeping stil te staan.
Maar eerst de beginwoorden van Jezus: De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap. Met Jezus is de tijd vervuld, volvoerd: God komt de mens ontstellend nabij. Gods afdaling is in Hem volkomen geworden: God-met-ons. God middenin het leven van de mensen. En dat vraagt van de mens uit: bekering, ommekeer. Iemand is ons mensenleven binnengekomen en Hij wordt bepalend voor hoe we ons leven leven. Paus Benedictus XVI noemde dat een copernicaanse wending. Hij schreef: In zekere zin leven wij immers allemaal nog vóór Copernicus. Ik bedoel niet alleen dat wij in onze dagelijkse perceptie nog altijd de zon zien op- en ondergaan en de indruk hebben dat zij rond de aarde draait. Ik bedoel iets veel diepers. Wij leven immers allemaal met de aangeboren illusie dat ons ik het middelpunt van de wereld en de samenleving is. Keer op keer moeten wij vaststellen dat wij dingen en mensen alleen maar in betrekking tot onszelf kunnen zien, dat wij ze eigenlijk als satellieten van ons ik beschouwen.

Christen worden, zo zal nu wel duidelijk zijn, is een gebeuren van uiterste eenvoud dat tegelijk ons hele leven onderste boven gooit. Het betekent dat wij een copernicaanse wending voltrekken en onszelf niet meer als het middelpunt van de wereld zien. Dat wij de anderen niet meer om ons persoontje doen draaien, maar integendeel met heel ons wezen beamen dat wij één van de velen zijn en samen met alle anderen om God cirkelen als om het middelpunt van ons leven.
Die ommekeer, die ons leven onderste boven gooit, vraagt geloof – geloof in de Blijde Boodschap – ons openstellen voor het woord van God dat dagdagelijks ons leven binnenkomt en altijd weer die ommekeer bewerkstelligt – dat wij cirkelen om God, dat Hij de richting, de zin, ja, alles van ons leven bepaalt.

Marcus verhaalt nu hoe dat geschiedt bij de eerste leerlingen. Het eerste wat opvalt, is dat roeping gebeurt twee aan twee. Ik denk dat we daar niet mogen aan voorbijgaan. Wij zijn nogal gewoon om naar roeping te kijken als een individueel gebeuren – iets tussen God en mij. Terwijl de Heer eerder kijkt naar de mens in zijn verbondenheid met anderen. Wat aan mij, met mij gebeurt, is altijd verbonden met het relatienet  waarin ik leef. En het tweemaal twee suggereert dat die gang van zaken de manier is waarop mensen ertoe komen om Jezus te volgen. Trouwens bij Johannes is het ook twee aan twee, maar hij kijkt daarbij nog verder, dieper: Andreas brengt Simon bij Jezus, Filippus Nathanaël. Anderen zijn vaak, om niet te zeggen bijna altijd, bemiddelaars op een roepingsweg.
Jezus sprak tot hen: ‘Volg Mij’. Letterlijk: ‘achter Mij aan’. Geroepenen worden volgelingen. Ook hier die ommekeer. De plaats van de leerling is achter Jezus aan. Jezus loopt voorop. Jezus bepaalt de richting, het tempo, en naar wie we gaan of niet gaan. En ook belangrijk: Jezus neemt het initiatief. Wij hoorden het nog vrijdag in het evangelie: Jezus riep tot zich die Hij zelf wilde en zij kwamen bij Hem. Johannes zal schrijven: Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u. Het lijkt misschien banaal. Maar het is zo wezenlijk dat besef dat roeping van elders komt. Het is een appèl. En dat dient onderscheiden te worden, want de ervaring leert dat een mens zichzelf kan roepen. Dan is er van een copernicaanse wending geen sprake. Leerlingen zijn volgelingen – een leven lang. En dat vraagt iets: steeds achter Iemand aan. Maar het is ten leven. Het is opdat wij leven zouden hebben en wel in overvloed.

Tweemaal twee. Als we goed lezen zijn er toch nuanceverschillen. Van Simon en Andreas wordt gezegd dat zij hun netten in de steek lieten en Hem volgden. Op een roeping ingaan, is achterlaten, loslaten. Hier achterlaten van waar ze mee bezig zijn. Maar ik denk ook onze wijze om bepaalde dingen te zien, of zoals Sint Benedictus ons voorhoudt een wereldse wijze van handelen. Dit omgaan krijgt te maken met ons achter Jezus aangaan. Hij wordt in alles, in ons doen en laten onze Gezel en spreekt mee. Alles, niets uitgezonderd. Ommekeer – want we hebben allemaal ergens een privé-gedeelte of misschien een verborgen kamer, een plek waar we louter op onszelf zijn. De uitnodiging is er: ook daar wil Hij met ons de weg gaan.
Jacobus en Johannes gaan ook Jezus achterna. Marcus schrijft: Zij lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners in de boot achter en volgden Hem. Weer achterlaten, loslaten nu van vader en dagloners, familie en sociale verbanden. Niet evident, niet vanzelfsprekend. Ook hier is de kern – denk ik – dat Jezus ermee te maken krijgt, dat er een relatieverschuiving plaats vindt. Want het gevaar schuilt dat in menselijke relaties wij anderen om ons doen draaien of wij om anderen blijven cirkelen met alle gevolgen van dien. Terwijl als wij om God mogen cirkelen, wij in onze gelijkwaardigheid worden hersteld. Loslaten van mensen! Nogmaals niet evident. Maar we krijgen ze terug, anders, in God. En dat is even reëel en vaak ook genezend voor waar het is misgegaan.

Moge wij de Heer steeds meer toelaten op onze weg met Hem en met elkaar. Amen.Hem! Hem!H

Abt Manu.