Homilie Witte Donderdag 2021
INLEIDING
In de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest. AMEN.
( De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en
de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen. EN MET UW GEEST.
Gedenken wij dankbaar de daden des Heren, zijn leven, zijn dood en verrijzenis
in vereniging met heel de Kerk,
met allen die we op een andere manier in ons hart meedragen.
Dat wij ons oprecht tot Jezus bekeren,
om de heilige Eucharistie goed te kunnen vieren: Ik belijd …
Moge de almachtige God zich over ons ontfermen, onze zonden vergeven,
en ons geleiden tot het eeuwige leven. AMEN.
HOMILIE
Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?
Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, en dat doet gij terecht, want dat ben Ik.
Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen. Ik heb u een voorbeeld gegeven opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.
Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis.
Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed.
Doet dit elke keer dat gij hem drinkt tot mijn gedachtenis.
Broeders,
De laatste avond – een laatste samenzijn van Jezus met zijn leerlingen. Jezus beseft het – Hij wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader. Een laatste samenzijn met hen die Hem dierbaar zijn – Hij heeft de zijnen in de wereld bemind. En Jezus wil hen nog meegeven wat voor Hem kostbaar is, waar het Hem om te doen is, a.h.w. zijn testament. Hij doet dat zoals Hij zo vaak gedaan heeft met een daad, een laatste daad, en een woord, een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe. Die laatste daad wordt anders weergegeven in de verschillende evangeliën: de instelling van de eucharistie bij de synoptici zoals we het hoorden in de tweede lezing en de voetwassing bij Johannes. Verschillend, maar op een dieper vlak hebben ze alles met elkaar te maken. In beiden doet Jezus iets. Evident zijn Jezus’ woorden voor ons heel belangrijk, maar Jezus’ woorden krijgen hun volle draagwijdte, omdat ze volvoerd zijn. Jezus doet wat Hij zegt. Of misschien meer gevat: Jezus doet God. In Hem zien we de Vader aan het werk. Trouwens we hoorden het voorbije dagen vaker in het evangelie: Tot op de dag van vandaag is mijn Vader voortdurend aan het werk en houd ook Ik niet op met werken… De Zoon kan niets uit zichzelf maar alleen datgenen wat Hij de Vader zit doen. En alles wat Deze doet, doet de Zoon insgelijks… Het zijn juist de werken die de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen, die ik volbreng… Ik doe niets uit Mezelf … Ik doe enkel wat Hem behaagt. Jezus doet God. Jezus doet Gods werk. Hij was immers van God uitgegaan. De Vader had Hem alles in handen gegeven. En die handen wassen de voeten van de leerlingen; die handen breken het brood; die handen nemen de beker. Een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.
Een doen dat alles met liefde te maken heeft. God is liefde. Als Jezus Gods werk doet kan het niet anders dan liefde zijn: een liefde die alles geeft, die zichzelf geeft. Ik geef mijn leven voor mijn schapen, schrijft Johannes. En bij de synoptici: De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen. Mijn lichaam voor u. Mijn bloed voor u.
Jezus doet God en Hij vraagt aan ons – deze avond – om evenzo te doen: Als Ik uw voeten heb gewassen, behoort ook gij elkaar de voeten te wassen; doet dit tot mijn gedachtenis. Wij worden uitgenodigd om “Jezus te doen”, om te doen wat Hij heeft gedaan. Sint Benedictus herhaalt in zijn Regel driemaal een zin met telkens een verschil: Niets boven de liefde van Christus stellen. Volstrekt niets boven Christus stellen. Er mag niets gesteld worden boven het werk Gods. De liefde van Christus, Christus en het werk Gods: ze hebben alles met elkaar te maken. Meestal plaatsen wij, monniken, een gelijkenis teken tussen het werk Gods en het goddelijk officie. Maar het gaat om meer. Wanneer Benedictus schrijft over de broeders die ver van de bidplaats aan het werk zijn, staat er: ze verrichten het werk Gods daar waar ze ter plaatse bezig zijn. Die woorden gingen bij mij opeens anders open: wij worden geroepen om het werk Gods te doen waar we ook zijn. Gods werk doorheen ons doen en laten. God zoekt mensen die Zíjn werk doen en dat is doen wat Jezus gedaan heeft. In de eerste brief van Johannes wordt het heel helder verwoord: Wat liefde is hebben we geleerd van Christus. Hij heeft zijn leven voor ons gegeven. Dus zijn ook wij verplicht ons leven te geven voor onze broeders. Ons werk Gods: ons leven geven. Ik moet daarbij denken aan twee woorden van onze broeders van Tibhirine. Het is nu al 25 jaar geleden dat zij hun ‘lijdensweg’ zijn gegaan. Dom Christian: Een schort omdoen, kan wellicht even gewichtig zijn als zijn leven geven en omgekeerd, zijn leven geven kan even eenvoudig zijn als een schort omdoen. Het gevaar is dat wij ons geven in het algemeen en dat zich dit niet vertaalt in de kleine dingen van elke dag. (31 maart 1994) En frère Luc: Wat we nodig hebben om te leven kunnen we niet in onszelf vinden. Het zijn de anderen die ons het hemels geluk schenken. Zij zijn voor ons Gods aanwezigheid die ons tot leven roept. Als het geloof redt, dan is het omdat het onze blik naar de ander toekeert, dus een relatie schept die ons uit onze dodelijke eenzaamheid losrukt. Iedere keer dat wij de bezorgdheid voor onszelf op zij zetten om zorg te dragen voor iemand anders, beleven we dit geloof, echt Godsgeloof, ook al beseffen we dat misschien niet: ‘je’ leven verliezen omwille van Christus. (8 maart 1994)
Broeders, ons werk Gods: ons leven geven – doen wat Jezus ons heeft voorgedaan. Amen.
Abt Manu.