Homilie voor de 28 de zondag door het jaar B

Homilie   28° zondag B

De mensen brachten kinderen bij Jezus met de bedoeling dat Hij ze zou aanraken. Maar bars wezen de leerlingen ze af. Toen Jezus dit zag, zei Hij verontwaardigd: ‘Laat die kinderen toch bij Mij komen, houd ze niet op een afstand! Want van zulken als zij, daarvan is het nu juist: het Koninkrijk Gods. Waarachtig, neem dit van Mij aan: wie niet op de manier van een kind zich het Koninkrijk Gods laat schenken, neen – die komt er niet binnen.’ Daarop omarmde Hij ze en zegende hen met handoplegging.
Zusters en broeders,
Vergeef me dat ik na de evangelielezing van deze zondag nog een stukje evangelie toevoeg – de eindwoorden van het evangelie van vorige zondag. En waarom? Omdat dit tafereel juist voorafgaat aan wat we vandaag hoorden en belangrijk zijn als leessleutel. Die kinderen zijn als het ware nog rondom Jezus. Jezus wil zijn tocht vervolgen en dan komt de man aanlopen die zich voor Jezus op de knieën werpt en zegt: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven? M.a.w. Goede Meester, wat moet ik doen om het Koninkrijk Gods binnen te komen?
In feite heeft Jezus die vraag al beantwoord in het tafereel met de kinderen: Van zulken als zij, daarvan is het nu juist: het Koninkrijk Gods. Waarachtig, neem dit van Mij aan: wie niet op de manier van een kind zich het Koninkrijk Gods laat schenken, neen – die komt er niet binnen. Maar blijkbaar heeft de man dat niet gehoord en meegemaakt. Dus Jezus begint opnieuw – nu vertrekkend vanuit de vraag van de man. En het eerste waar Jezus nogal fel op reageert: Goede Meester – ‘goed’ – waarom noem je me goed; niemand is goed dan God alleen. Zo brengt Jezus direct ter sprake wie ter sprake moet gebracht worden: God. God – Zijn Vader – van wie Jezus zich de Zoon weet – het kind. Hoorden we Hem niet enkele zondagen geleden zeggen: Wie een kind opneemt in mijn Naam, neemt Mij op. Jezus weet zich kind van de Vader. Mijn spijs is de wil te doen van mijn Vader. Jezus weet zich in alles afhankelijk van zijn Vader. Jezus leefde als kind van de Vader. Niemand is goed dan God alleen.
En dan vervolgt Jezus zijn antwoord op de vraag van de man – wat moet ik doen? – Ge kent de geboden: gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand te kort doen, eer uw vader en uw moeder. De geboden onderhouden.  Zoals het ook staat in de eerste brief van Johannes: een kind van God onderhoudt zijn geboden. De man antwoordt prompt: dit alles doe ik van mijn jeugd af. Het klinkt als: ‘met mij is alles OK. Ik doe wat ik moet doen. Ik ben in orde.’ Zijn reactie doet me denken aan een uitspraak van Paus Franciscus over ‘zielen in wie alles goed geregeld is’ naar een gezegde van de heilige Teresa van Avila. De Paus zei: Religieus leven wordt soms beleefd als ‘wij moeten dit doen’. Ik onderhoud alle geboden die ik hier moet onderhouden… Ik doe mijn plicht. Het zijn zielen in wie alles goed geregeld is… Als observanties strak worden, zijn het geen observanties meer, maar persoonlijke eigenliefde. Het is zichzelf zoeken en zich rechtvaardiger achten dan anderen. Dus ‘ik ben OK. In ben in orde met God. Hij heeft niets op mij aan te merken. Mij mankeert niets. Ik heb toegang tot het eeuwig leven.
Hier zou het gesprek tussen Jezus en de man kunnen stoppen. Een vraag werd gesteld. Het antwoord is gegeven en de man in kwestie zegt te voldoen aan het antwoord. Maar dan staat er een merkwaardig zinnetje: Toen keek Jezus hem liefdevol aan. ‘Zielen in wie alles goed geregeld is’ hebben genoeg aan zichzelf. Ze zijn volwassen. Ze zijn geen kinderen meer. Hun hart is toegesloten. Dat raakt Jezus. Zijn liefde gaat uit naar zo’n toegesloten mens. Hij wil doordringen in die gesloten wereld. Jezus hoort die man als het ware zeggen: ‘Mij mankeert niets’. En Jezus antwoordt: ‘Jij mankeert wel iets. Eén ding ontbreekt u. Dat éne ontbreekt er bij u: geef uw bezittingen op, geef ze aan de armen en kom dan terug om Mij te volgen. In feite zegt Jezus: ‘Kom bij Mij en Ik zal u tonen wat het is ‘kind van God’ te zijn – te leven uit de handen van de Vader. En laat al die zekerheden achter waardoor je God niet nodig hebt, die je verhinderen als kind te leven’. Jezus probeert door te dringen tot in de kinderziel van deze man.
Maar, zegt Markus, dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen, omdat Hij vele goederen bezat. Die man is volwassen, eigenstandig, autonoom, kan op zichzelf bestaan. Die man is geen kind meer. En dat wil hij niet in de weegschaal werpen. Want als je weer afhankelijk wordt van anderen,  dan weet je het niet meer. Dan kun je niet langer alles zelf regelen en in orde brengen. Dan ben je aangewezen op. Jezus is er niet in gelukt het kind in deze man te benaderen. En Hij zegt ook dat zo’n muur – een muur van rijkdom – een muur van genoeg hebben aan zichzelf – verhindert om in het Rijk van zijn Vader te komen. Kinderen, wat is het moeilijk het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Hoor je – Jezus spreekt zijn leerlingen aan als ‘kinderen’. Dat is de status van wie de weg van Jezus wil gaan. Maar kinderen zijn we, worden we slechts door te leven met God als Vader. En ook dat zegt Jezus: dit ligt niet in de macht van mensen, maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk.
Broeders en zuster, dat dit moge gebeuren – dat wij kinderen mogen worden, kinderen van de Vader en dat wij Hem laten doen. Het is zijn werk in ons, aan ons. AMEN.