HOMILIE 32° zondag B

 

 

Rabboeni, maak dat ik zien kan!

Zusters en broeders,

Dit riep de blinde Bartimeüs tot Jezus. We hoorden het twee weken geleden. Bij het lezen van het evangelie van deze zondag kwam die bede weer in mij op. Rabboeni, maak dat ik zien kan! Het is een belangrijke vraag in het Markusevangelie: leren zien, leren juist zien, leren zien wat er is. Of misschien zeg ik beter: leren zien zoals Jezus ziet, leren zien wat Hij ziet. Markus staat er vaker bij stil. Jezus ziet de natuur – denken we maar aan tal van parabels, waaruit blijkt hoe Jezus alles opneemt wat rondom Hem te zien is, te bestatigen valt. Jezus ziet mensen. Hij gaat er niet achteloos aan voorbij. In het voorbijgaan zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs aan het tolhuis zitten. En vandaag: Jezus ging tegenover de offerkist zitten en keek toe. En vooraf hoorden we al hoe Jezus naar de Schriftgeleerden keek en opmerkte hoe ze graag in lange gewaden rondlopen en ereplaatsen uitzoeken. Nu ziet Hij hoe menige rijke veel in de offerkist werpt en een arme weduwe met twee penningen.
Zusters en broeders, ik vraag me af of wij die weduwe zouden gezien hebben? Of onze blik niet zou blijven kleven aan alles wat de rijken ten toon spreiden? Of wij niet verblind zouden zijn en niet meer het andere dat ook te zien is, zouden zien. Onze blik is vaak gevangen; wij kijken niet vrijuit. Wij kleuren in vanuit onze verwachtingen, onze verlangens, onze normeringen, mogelijks vanuit onze ambities. En ik besef eerder onbewust dan bewust. Onze blik is vervormd en zo filteren wij ‘wat is’. Onze dromen en onze angsten spelen ons parten. En zo zien we niet wat is, maar bekijken het vanuit hoe het zou moeten zijn of zou kunnen zijn. Er moet iets gebeuren met onze wijze van zien. Onze blik moet bekeerd worden.



Maar hoe kan dat gebeuren? In het evangelie lezen we dat Jezus bepaalde zaken opneemt die helpen om juist te zien. Bij de Schriftgeleerden merkt Hij een zekere zelfvoldaanheid (ze lopen graag rond in lange gewaden; ze laten zich groeten; ze zijn belust op ereplaatsen; ze verrichten voor de schijn lange gebeden). Kortom, een zich laten opvallen. Zij maken dat ze gezien worden en zo vangen ze onze blik. Dat doorziet Jezus en daar gaat Hij niet in mee. Het is zo anders bij de arme weduwe. Onopvallend, bescheiden. En wat ze in de offerkist werpt – twee penningen ter waarde van een cent. Bijna niets. Maar Jezus ziet dat bijna niets; iets dat liever niet gezien wordt. En Jezus ziet verder en dieper: zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest. Jezus ziet wat liever niet gezien wordt, wat onze blik ontwijkt, wat vraagt om een oplettende toeschouwer. Zo ziet Jezus en zo onderscheidt Jezus. Het kleine, het onopvallende, wat aan de periferie leeft, wat zich aan de kant van de weg bevindt, wat niet in het oog springt, wat onaf is. Dat zijn de vindplaatsen. Een moniale van onze Orde schreef over hoe zij moeite had om haar gemeenschap te nemen zoals die was. Tot om het moment dat ze besefte: ik zie het verkeerd. Ik citeer: Maar hoe moest ik anders gaan zien? En heel langzaam kwam ik in andere lagen van mezelf, kreeg ik andere ogen om te kijken naar dezelfde werkelijkheid. Wat ik verfoeid had, het kleinmenselijke, het lelijke, het altijd beneden het ideaal blijven – bij mezelf en vooral bij de anderen, - het heeft een diepe zin. Ik moet er niet omheen gaan of onderdoor, ik moet erbinnen gaan. Ik moet het in de ogen durven kijken en aanvaarden en dan kan ik vragen wat het betekent, wat het mij te vertellen heeft omtrent mezelf en wat ik ermee wil doen. Of liever nog, wat het aan mij wil doen.
Nogmaals, hoe leren we dat? Hoe leren we zien zoals Jezus ziet? Ik vermoed dat er maar één weg is – door een leven te leiden dat zich conformeert aan het leven dat Jezus geleefd heeft. In kort bestek wordt het hier aan ons elke zaterdagavond hymnisch beschreven: Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. Als wij die weg gaan met Hem, in Hem en door Hem, dan bevinden we ons op de weg van bekering. Dan gebeurt er iets met onze manier van waarnemen, van reageren, met onze wijze van zien. Wat we dus nodig hebben is wat Sint Paulus benoemt in de Filippenzenbrief juist voor onze hymne: Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde.
Tenslotte keer ik nog even terug naar ons evangelie. Wat ziet Jezus? Jezus ziet de arme weduwe en Hij ziet dat zij van haar armoe offerde al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest. Jezus ziet dat dit ‘bijna niets’ ‘alles’ is. Deze vrouw geeft niet iets; ze geeft alles; ze geeft zichzelf. Dat raakt Jezus ten diepste, want het is de weg die Hijzelf aan het gaan is: Hij geeft zichzelf; Hij heeft zichzelf aan ons gegeven. En het is de weg waartoe Hij ons uitnodigt, zodat ook wij kunnen zeggen: Heer, hier ben ik! AMEN.