Homilie 18° ZONDAG C 20222
Zusters en broeders,
Het evangelie verhaalt ons hoe een man Jezus opzoekt om tussen te komen in een erfeniskwestie. En ik vermoed dat we met zo’n vraag al direct botsen op een manier, waarop wijzelf soms of zelfs vaak met God omgaan. God is er om problemen op te lossen. En als dat niet zo is, waarom dan nog naar Hem toegaan? Maar God behoort niet tot de dingen van onze wereld, is niet in te passen in onze kaders van nut en efficiëntie, is niet in te palmen voor onze projecten.
Neen, godsdienstig leven is eerst en vooral ‘leven’, maar wel leven waar ruimte is voor God. De vraag is niet: Wat heb ik aan God? De vraag is veeleer: Wat heeft God aan mij? Godsdienstig leven is het leven van alle mensen leven met God aan zijn zijde. Dat maakt het leven zo anders. Dat wil niet zeggen dat wij niet moeten werken, onze kost verdienen, ploegen, zaaien, oogsten en hopen dat de opbrengst overvloedig mag zijn. Maar dit is niet alles. Meer zelfs – het is gekregen. Wij mogen ervan genieten, maar niet louter voor onszelf. Dit alles verwijst naar Iemand, die voor ons zorgt, zoals het kernachtig is onder woorden gebracht in het openingsgebed van deze viering: God, Gij ziet de toekomst én Gij voorziet in wat wij nodig hebben. Gij kent ons bij naam en Gij zorgt voor ons..
Allereerst: God is. Als God God mag zijn, dan kijkt de mens anders naar zichzelf, naar de medemens, naar onze wereld. Ik hoef mezelf niet langer waar te maken, groot te maken, bezit op te potten, mijn leven veilig te stellen. De medemens is niet langer concurrent, mededinger, rivaal. De wereld is niet langer te bezitten om er zoveel mogelijk uit te halen. Neen, vanuit God ben ik een schepsel, een ‘kind’ van de Vader. Vanuit God zie ik in de mens naast mij een naaste, een zus, een broer. Vanuit God is de wereld schepping, een geschenk - te behoeden en te bewaren ook met het oog op wie na ons komen. Vanuit God zijn we mensen samen onderweg naar een bestemming die verder ligt dan het hier en nu, naar een leven dat blijvend is, eeuwigheidsleven.
Ik besef dat dit mogelijks niet hedendaags klinkt. En toch, ik kan het niet anders uitdrukken: het gaat erom met God te leven – durven van Hem afhankelijk zijn, durven rekenen op de ander dan mezelf. Onlangs kwam ik de volgende woorden tegen in een column met titel – Op zoek naar de zin van het leven: de heerlijkheid van het knielen. Ik citeer: Liefde kan ook mooi zijn binnen een situatie van afhankelijkheid en toewijding. Beminnen betekent net dat je in de afhankelijkheid stapt. De kracht van de liefde is net dat ze drang om zichzelf te zijn doet zwijgen, dat je de dynamiek van het dienen ruimte geeft. Paulus zegt ons in de tweede lezing: Leg de oude mens af; bekleedt u met de nieuwe mens. En die nieuwe mens is een mens die zichzelf niet belangrijk vindt. Trouwens, alle grote godsdienstige tradities houden ons voor dat we onze ingeboren zelfzucht achter ons moeten laten. Wij – mensen – worden menselijker, wanneer we onszelf wegcijferen. In het vergeten van zichzelf komt er pas echt ruimte voor de A/ander én mag de ander ook echt anders zijn.
Als ik op zo’n wijze durf spreken, is dat omdat iemand ons dit alles heeft voorgeleefd: Jezus Christus. Hij – de Zoon – heeft ons God als Vader doen kennen. Daarom gaat de christen in de leer bij Christus. Het doet me denken aan een zin van Sint-Bernardus: Voor een mens is het het beste bij Christus te zijn. Christus is diegene die ons bij God brengt. Hij is onze gids als diegene die van God komt en ons naar God brengt. Of met de woorden van Sint-Paulus in de tweede lezing: Christus is uw leven.
Zusters en broeders, zo mogen we het Woord Gods van deze zondag beluisteren: het mag een aanzet zijn om ons weer bewust te maken van Gods zorg voor de mens, meer zelfs van Gods ontstellende nabijheid in Jezus, zijn Zoon. Dat kan een mensenleven veranderen en zin geven aan een mensenleven. Christus is mijn leven. Christus is uw leven. Christus is ons leven. Dat is ons geloof. En dat willen we nu belijden en uitzingen. Amen.
Abt. Manu