Homilie HH. Stichters

26 januari 2016


    Broeders en zusters,

    Tijdens zijn toespraak op het laatste Generaal Kapittel zei Vader Generaal iets dat bij mij is blijven hangen. Ik citeer: Enige tijd geleden bezocht ik een kleine communiteit van monniken (minder dan 12) die, naar ik hoorde zeggen, geen blinkende ster zijn aan het cisterciënzerfirmament. Tijdens mijn bezoek had ik een gesprek met de overste, die me zei : ‘Er zijn drie dingen waar ik op aandring: het gebed (officie, lectio en persoonlijk gebed), de arbeid, en de manier waarop we met elkaar omgaan’. En inderdaad, ik heb die drie zaken in zijn werk gezien: deelname aan het gebed (officie, persoonlijk en gemeenschappelijk gebed) ’s morgens en ’s avonds; gemeenschappelijke arbeid (wat zij gelukkig nog hebben), en de wijze waarop de broeders met elkaar en met mij omgingen: vriendschappelijk, respectvol, ontspannen en ‘echt’. Ons cisterciënzererfgoed en onze monastieke traditie zijn heel belangrijk en ik wil ze met wat ik hier zeg op geen enkele manier devalueren, maar soms heb ik de indruk dat we veel overtollige bagage meedragen, die zich doorheen de eeuwen opgestapeld heeft: regels, gebruiken, en de onuitgesproken massa zaken die het leven in onze communiteiten mee bepaalt. Er is een groot risico dat we aan het wezenlijke voorbijgaan. Wat willen wij beleven en wat beleven we werkelijk? En Vader Generaal voegde er nog iets aan toe: In het computerjargon spreekt men over de standaardinstelling. Zoals ik het begrijp verwijst die term naar de basisconfiguratie van de computer, die een vooraf ingestelde oriëntatie heeft en waarbij men na het invoeren van veranderingen terugkeert naar de standaardinstelling. Moeten we niet terugkeren naar de basisconfiguratie?
    
      En ik dacht – misschien is het wel dat wat de stichters van onze Orde in hun tijd hebben gedaan: het monniksleven volgens de Regel van Sint Benedictus teruggebracht tot zijn basisconfiguratie. Maar kan de standaardinstelling onder woorden brengen waartoe onze stichters zijn teruggekeerd? In het Klein Exordium – het stichtingsverhaal van Cîteaux – is er sprake van ‘verlangen om de Regel van Sint Benedictus zuiver te beleven’, ‘in eenzaamheid’, ‘arm met de arme Christus’. In onze eigen constituties vind ik een verwoording die naar mijn aanvoelen daar heel nauw bij aansluit: Heel de ordening van het klooster is erop gericht de monniken innig met Christus te verenigen, want alleen als de monnik met heel de drang van zijn hart op de Heer Jezus betrokken is, kunnen de eigen gaven van de cisterciënzerroeping in hem tot bloei komen. Alleen dan zullen de broeders gelukkig volharden in een eenvoudig, verborgen en arbeidzaam leven als zij volstrekt niets stellen boven Christus, die hen allen samen geleide tot het eeuwig leven. (C. 3,5)
    De basisinstelling blijkt niet iets, maar Iemand te zijn: de levende Christus. Mag ik het zo zeggen: monniksleven is nù leven met Christus en dit niet alleen in principe, maar in het praktische leven van elke dag. Om dit echt, om dit waarachtig te leven hebben we een levensvorm nodig, een in-vorm-zetting van dit met Christus verenigd zijn: gebed, lectio, arbeid, eenzaamheid, stilte, afzondering van de wereld, gemeenschapsleven.
    Als ik het Klein Exordium lees, of de Carta Caritatis, ben ik telkens getroffen door iets dat misschien heel vanzelfsprekend lijkt, maar dat bij nader toezien wellicht zelfs helemaal niet vanzelfsprekend is: onze stichters waren gelovigen.  Een geloof dat concreet beleefd werd. Zij leefden met Christus. Zonder die grondmodus van het geloof is hun verhaal niet te begrijpen, zijn het woorden die hol klinken. Maar in het geloof gaat hun verhaal open. Zoals we het ook hoorden in de tweede lezing uit de Hebreeënbrief.  Het doet me denken aan een woord van Paus Benedictus XVI: Geloof, dat is beslissen om met de Heer te zijn door met Hem te leven. Als onze stichters opkomen om de Regel zuiver te beleven gaat het niet om een strikt beleven van de ‘wet’, ook niet over een nauwgezet monastiek systeem. Neen, het gaat om de grondoriëntatie van waaruit het leven en de levensvormen hun zin en ware betekenis krijgen. Juist vanuit deze betrokkenheid op de Heer Jezus worden het ‘evangelische’ levensvormen: gebed en lectio als ontmoeting met de levende Heer; eenzaamheid, afzondering en stilte als vertrouwensvolle presentie van Christus, arbeid als heldere dienstbaarheid zoals Jezus het ons heeft voorgedaan, gemeenschapsleven met Jezus als binding, als het cement tussen ons in, als de grondsteen waarop de gemeenschap telkens weer wordt opgebouwd.
    
      Broeders en zusters, Christus in ons leven, Christus is ons leven. Daar gaat het om. Monastiek leven is een leven in relatie met de aanwezige Heer. Op dat geloof staan wij. Soms is dat heel naakt geloof: Hij is er te midden van wat mensen zijn – middenin onze zwakheden, onze kleinheid, onze gekwetstheid, ons onvermogen. Maar Hij is er en wij worden uitgenodigd met Hem te leven. Hij is er om met ons, in ons de vreugde en de last van het leven te dragen.
      
       Arm met de arme Christus. Dat houden onze stichters ons voor. Arm – ja, dat zijn wij! Heel fundamenteel! Uit onszelf tot zo weinig in staat, misschien moet ik zelfs zeggen tot niets in staat. Los van Mij kunt ge niets. Die armoede duwt ons naar Christus toe. Maar het is een arme Christus: de Zoon kan niets uit zichzelf, Hij heeft zich van Zichzelf ontledigd. Jezus leidt ons naar Zijn Vader en onze Vader. Arm met de arme Christus. Het voert ons naar de bron, naar God zelf. In Hem leven wij, bewegen wij, zijn wij.
AMEN.
Abt Manu