Homilie 25e zondag A

 

Homilie  25e zondag A
Broeders en zusters,

      Een professor in de exegese vertelde eens hoe hij gevraagd werd door een vereniging van economisten om te spreken over "christelijk omgaan met bepaalde sociaal-economische problemen". Men stelde hem voor het evangelie van "de arbeiders in de wijngaard" als uitgangspunt te nemen, want - zo meende de inrichters
- dan kan hij vertrekken van wat Jezus zegt over arbeid, werkloosheid, loon, enz… Nu is het zeker een goed iets om het evangelie naar onszelf toe te lezen en te
zoeken wat het voor ons leven nu inhoudt, maar het moet dan wel gebeuren op een goede manier. Meestal geeft het evangelie zelf daartoe een aanzet, maar vaak zijn wij zozeer bezig met onze eigen vragen en problemen, dat we het niet horen of erover heen lezen. Zo begint het evangelie van vandaag met de woorden: Met het Rijk der hemelen is het als met… En daarmee wordt al van meet af aan duidelijk gesteld dat Jezus het zal hebben over het Rijk Gods en niet over onze sociaal- economische werkelijkheid. En wel in de vorm van een parabel. Laten we daarom eerst goed luisteren naar Jezus' verhaal.


      Een landeigenaar gaat uit om arbeiders te zoeken. Het minste dat we kunnen zeggen is dat zo'n gedrag ongewoon is: een heer die zelf zijn werklieden gaat zoeken. Nog wonderlijker is dat hij dat doet tot 5x toe op dezelfde dag: 's morgens vroeg, in de voormiddag, op de middag, in de namiddag en nog eens tegen de avond. Op het einde van de dag komt de uitbetaling en dan gebeuren er nog ongewone dingen: het uitbetalen begint bij de laatsten en ze krijgen allemaal evenveel.
      Als we al die eigenaardigheden zo samen horen, dan vermoeden we al: hier wordt niet gehandeld naar de wijze van mensen. Hier wordt iemand anders bedoeld. Het gaat niet over de relatie werkgever- werknemers. Het gaat over God en ons! Onze God die zó anders is én over ons, die zó menselijk zijn. In feite hoorden we de sleutel om deze woorden van Jezus te verstaan al in de eerste lezing: God zegt: Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten, mijn wegen niet uw wegen; maar zoals de hemel hoog boven de aarde is, zo hoog gaan mijn wegen uw wegen te boven en mijn gedachten uw gedachten. Onze God is zó anders dan wij mensen. Wij moeten maar even ons spontaan aanvoelen luisteren: wij sympathiseren met de werkers van het eerste uur, meer zelfs - wij identificeren ons er mee. God heeft blijkbaar andere sympathieën: Zijn aandacht gaat ook uit naar de werkers van het elfde uur, naar de laatsten. Heel het evangelie spreekt van die eigen aard van onze God… en heel het evangelie spreekt over Jezus, die vanuit die eigen aard leefde en handelde. Wat wil Jezus ons met die parabel zeggen wil over God én over ons.
      Eerst over ons: hoe staan wij in het leven? hoe verhouden wij ons met onze medemens, onze medebroeder? De parabel geeft duidelijk aan hoe wij dat doen: wij vergelijken, wij wegen af. “Wij hebben de hitte van die dag gedragen…” “Zij hebben maar een uurtje gewerkt in de avondkoelte.” Onze menselijke relaties zijn door dit vergelijken getekend; en zo is er wrevel, jaloersheid, zelfs afgunst. Wij bespieden en beloeren elkaar. Wij moeten het bekennen: zó kijken mensenogen.
      God kijkt anders… God vergelijkt niet; God vergelijkt nooit. Voor God is elke relatie uniek, is elke mens uniek. God weet wat er in de mens is.
Hij noemt de werkers van het eerste uur 'vrienden'. Zij zijn Hem getrouw en Hij is getrouw. Zij zullen hun loon krijgen - de volle maat: één denarie… niets minder én niets meer.

God kent zijn werkers van het derde uur. Diegenen die moeilijker op dreef komen…die wel warm lopen voor zijn woord, maar eerst nog wat treuzelen alvorens erop in te gaan. God begrijpt… en geeft hen wat billijk is - de volle maat.
God kent zijn werkers van het negende uur: zij hebben het eerst elders gezocht; zij dachten het alleen wel aan te kunnen, maar in de namiddag van hun leven wisten zij: Het is bij Hem dat wij moeten zijn. Zij kwamen en Hij stond al te wachten. God begrijpt en geeft hen wat billijk is: één denarie.
God kent hen die te elfder ure nog werkloos rondhangen – het overschot - het uitschot - mensen zozeer getekend door de tegenheden van het leven dat ze zich niets waard achten, noch in mensenogen, noch in Gods oog. Wat zou Hij met ons kunnen aanvangen? Misschien ook mensen die van God niets wilden weten… Maar na levenslange dwaalwegen kijken ze toch even Zijn kant uit… en zien: Hij staat daar met open armen; Hij heeft hen een leven lang gezocht. En heel schuchter gaan ze toch naar Hem. God begrijpt en Hij geeft hen één denarie, de volle maat.
      En wij… wij kunnen blijven steken in onze jaloersheden, ons onbegrip… of wij kunnen beginnen in de richting van God mee te kijken… leren zien in Zijn Licht. En dan zien wij stilaan zoals God ziet: zien wij in Zijn Licht onze medemens én onszelf. Onze christelijke traditie, een monastieke traditie benoemt zo'n houding met een enkel woord : nederigheid. Nederigheid wil zeggen: zichzelf niet vergelijken. Het is zijn wie men is, zichzelf zien zoals men is: niet beter, niet slechter, niet groter en niet kleiner.
      En ik denk dat wij dit vooral zullen leren door naar Jezus te kijken: dé nederige bij uitstek. En er is zelfs meer : Jezus is het die ons loon verdiend heeft. Wij moeten ons niet afvragen of wij werkers zijn van het eerste of laatste uur. Wij hoeven enkel dankbaar te zijn om het loon dat ons altijd onrechtmatig toekomt. Wij leven én wij zullen leven hebben bij de genade van Gods goedheid: zijn oneindig erbarmen. In Jezus hebben wij daartoe vrije toegang: 's morgens en ter elfder ure.
Amen.