HOMILIE 27° ZONDAG A 2023

 



Zusters en broeders,


      Kort vóór mijn intrede had ik een ontmoeting met één van mijn vrienden. Ik had er zó naar uitgezien om hem te vertellen wat ik nu zou gaan doen. Maar wat ik ook zei - het kwam niet over. Hij begreep er niets van. Ik moet zeggen dat ik daar op het moment zelf niet veel aandacht voor had. Ik hoorde nauwelijks wat hij tegenwierp. Later is het me duidelijk geworden: het is onze laatste ontmoeting geweest. Van zijn kant uit géén enkel woord meer, geen teken van leven. Een klein gebeuren in een mensenleven, maar met een heel diepe groef: miskenning, afwijzing omwille van iets dierbaars, omwille van waar het in mijn leven om te doen was.
      Broeders en zusters, dit vooral vertel ik omdat het ons kan helpen om een beetje zicht te krijgen op wat Jezus ons vandaag in het evangelie aanzegt. Naar mijn aanvoelen gaat het in de parabel van de misdadige wijnbouwers over miskenning, afwijzing, miskenning van onze God zoals Hij is. Jezus vertelt ons over het gekwetste hart van God. Misschien wordt het nog best uitgedrukt in de titel die de eerste lezing meekrijgt: het lied van mijn vriend en zijn wijngaard.


      Het eerste wat daarbij opvalt zowel in het lied van de profeet Jesaja als in het evangelie - dat onze God heel veel zorg besteedt aan wat Hij geeft aan de mens. Alleen liefde kan op die manier geven - kan op die manier toevertrouwen, uit handen geven. God heeft vertrouwen in de mens - een vertrouwen dat juist verband houdt met die liefde, die verlangt naar wederkerigheid. Echt geven maakt altijd kwetsbaar, omdat men zelf voor groot stuk zit in wat men geeft. Echt geven is altijd zichzelf geven - en wel zó dat de ander ermee kan doen wat hij wil. Het is dus afhankelijk worden.
      Maar wat gebeurt er nu vaak? Het gegevene wordt niet langer als gegeven zien. De mens neemt het tot zich - het wordt van hem en elke verwijzing naar de gever wordt weggesneden. Mensen hebben het zó moeilijk om behoeders en bewaarders te zijn; mensen worden bijna altijd bezitters. En dáár juist ligt de grote miskenning : dáár wordt liefde gekwetst. Dat geldt voor het grote: zó schreef Sint Paulus al: zij hebben de schepping geëerd en aanbeden in plaats van de Schepper. Dat geldt ook voor het heel kleine. Ons – monniken en monialen - wordt dit in onze Regel zelfs heel scherp aangezegd: Volstrekt niets bezitten - geen boek, geen schrijfbordje, geen stift, helemaal niets. En waarom is St. Benedictus zo streng? Omdat hij weet dat men evenzeer kan vastzitten aan een klein boekje als aan grote eigendommen; omdat hij weet dat er heel vlug iets gesteld wordt boven Hem van wie alles komt.
      Nu - terug naar het evangelie. Wanneer het gegevene tot bezit is geworden, wordt de mens bezeten door wat hij bezit. Hij zit er zó aan vast dat alle aanspraak, elke uitnodiging van een ander tot agressie voert. De Heer van de wijngaard stuurt zijn dienaars, maar ze worden mishandeld, gestenigd, gedood. Dit betekent dat God ons niet alleen goede dingen geeft, maar ook mensen, medemensen geeft. Elke medemens die ons appelleert is zo'n dienaar Gods die bedelt om een beetje van onze opbrengst. Maar ook hier is er vaak dezelfde reactie: mensen maken mensen tot bezit, tot deel van zichzelf. En hoe subtiel dit ook gebeurt - het is altijd een of andere vorm van mishandelen, van doden. Hoe vlug brengen we de ander niet

binnen in ons eigen doen, dwingen we hem in het patroon van onze eigen behoeften en verlangens. Hoe vlug gebruiken we hem niet voor onze eigen doeleinden. Nochtans is elke medemens een uitnodiging tot onzelfzuchtig beminnen, maar het lijkt wel dat zo'n onzelfzuchtige liefde uiterst moeilijk is in menselijke relaties.
      God geeft het echter niet op. Tenslotte stuurt Hij zijn eigen Zoon. Maar ook die uiterste vorm van liefde wordt miskend. De Zoon wordt buitengeworpen en gedood. De mens snijdt heel grondig de band met God door. En toch. Ook dit is niet het laatste woord: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist tot hoeksteen geworden.

      Hier staan we voor het diepste mysterie van Gods liefde. Hoezeer de liefde ook miskend wordt, God blijft geven. En hoe? Als de Vader zijn Zoon zendt, is dat meer dan zichzelf géven aan de mens. Het is zichzelf weggeven aan de mens. En hier gebeurt iets dat de mens echt veranderen kan. Als we dit mysterie toelaten, als we ons durven spiegelen aan de Zoon, kunnen we - weliswaar met vallen en opstaan
- de weg opgaan van onbaatzuchtigheid, van onzelfzuchtige liefde. Het is de leerschool ingaan van hoe God mens werd - en daar te zien hoe wij als mens mens kunnen worden. Ik denk dat we van die ommekeer iets merken als we dankbare mensen worden.
      Broeders en zusters, we mogen nu weer eucharistie vieren. Is de eucharistie niet telkens weer dat grote gebeuren - waar God zich in Jezus totaal weggeeft aan elk van ons. Laten we Hem ontvangen en wel zo dat wij dorevaert worden van Zijn leven naar anderen toe.
Amen.