HOMILIE 30° zondag A 2023

 

HOMILIE    30° zondag A

Broeders en zusters,

      Toen dit jaar op Pasen Huub Oosterhuis overleed, stuurde me iemand de overweging op, die Huub Oosterhuis hield tijdens de uitvaartplechtigheid van prins Claus. Enkele zinnen daaruit:
Claus was niet zo´n kerkganger. Het woord "God" kwam niet over zijn lippen. Hij had meer vragen dan antwoorden. Over het zogenoemde Oude Testament hoorde hij pas op volwassen leeftijd. In zijn latere levensjaren heeft Claus contact gezocht met dat gemiste boek en gekregen - en hij herkende het grote bijbels verhaal.
"In den beginne was het woord", werd ons voorgelezen. Welk woord was in den beginne?
"In den beginne was het woord" is geen filosofische uitspraak maar een profetische stem die ons zegt dat wij elkaar zullen respecteren en menswaardig bejegenen: heb liefde voor de mens naast je. Liefde niet bedoeld als een warm gevoel maar als praktische solidariteit: dat je een ander mens niet laat stikken, barsten, verhongeren,…
Het woord "God" komt ons in kerkdiensten vaak te makkelijk over de lippen. Weten we wie we daarmee bedoelen? We zouden kunnen afspreken dat we met "God" bedoelen die Ene, die in de joodse bijbel en in de geschriften over Jezus de pleitbezorger is van vluchtelingen, ballingen, van mensen wier rechten geschonden worden; die Ene, die solidariteit en gerechtigheid wil liever dan adoratie en mooie liederen.
En bij deze tekst nog enkele toegevoegde woorden van wie mij die overweging toestuurde:
Het zijn woorden die mij sterk gegrepen hebben. Zij zijn gewikt en gewogen, en komen recht uit het hart. Toch heeft één zinnetje mij diep pijn gedaan. Daar waar Huub Oosterhuis zegt dat God meer gediend is met het ijveren voor gerechtigheid en veel minder met adoratie. Voor mij zijn die twee gebeurens onafscheidelijk met elkaar verbonden. Het ene bevrucht het andere. Waarom toch altijd die tweestrijd? Waarom dat tegenover elkaar plaatsen?



      Broeders en zusters, en zo komen we bij het evangeliewoord van deze zondag. Meester, wat is het voornaamste gebod? Een vraag naar Jezus toe – een vraag om Hem te beproeven. En Jezus citeert uit het Oude testament: twee kleine citaten, die beginnen met dezelfde woorden. Uit het boek Deuteronomium: Gij zult beminnen de Heer uw God met geheel uw ziel en geheel uw verstand. En uit het boek Leviticus: Gij zult beminnen uw naaste als uzelf. God en naaste – aanbidding en liefde voor de mens naast ons. Ze worden niet tegenover elkaar geplaatst. Jezus verbindt ze – onlosmakelijk. ‘God beminnen’ – het eerste en voornaamste gebod. ‘De naaste beminnen’ – dat is daarmee gelijkwaardig! En aan deze twee geboden, die één zijn, hangt heel de Wet en de Profeten, heel het Oude Verbond.
      Jezus brengt samen wat wij mensen zo moeilijk samenleven. En waarom ligt dat voor ons zo moeilijk? Omdat wij God en naaste als concurrenten beschouwen of ervaren? Omdat wij in een wereld leven waar de dingen van God en de dingen van de mens steeds verder uit elkaar gaan? Omdat gebed soms een cirkelen om onszelf lijkt en een zich afsluiten van de noden van de mens naast ons? Dit zijn echte vragen. Doch lijkt er mij een nog diepere vraag te liggen en wel bij het woordje ‘beminnen’. Kunnen wij mensen beminnen? Zijn wij tot liefde in staat? Liefde naar

God toe én liefde naar de naaste toe. Ik vermoed dat dáár de verbinding ligt die Jezus heeft gemaakt en geleefd. Jezus had lief. Hij had God, zijn Vader, lief en wist zich door die Vader bemind. Hij had de mensen lief. Daartoe was Hij immers in de wereld gekomen. Deze week kwam ik nog andere woorden tegen in het weekdagmissaaltje, woorden van Dietrich Bonhoeffer die dit mysterie iets verduidelijken: Zonder Christus zouden wij God niet kennen, wij zouden Hem niet kunnen aanroepen en niet tot Hem naderen. Máár zonder Christus zouden wij ook de broeder niet kennen en niet tot hem kunnen gaan. De weg is versperd door het eigen ik. Christus heeft de weg tot God én tot de broeder vrijgemaakt.
      Wat er met ons moet gebeuren is dat wij leren zien en aanvaarden dat wij uit onszelf niet tot liefde in staat zijn, dat wij moeten leren beminnen, dat ons hart moet vrijgemaakt worden. En dat doet Jezus, wanneer we Hem laten doen. Hij maakt de weg vrij. Hij leent ons zijn liefde en die liefde van Hem uit er is liefde tot God en tot de naaste – onlosmakelijk! St-Jan heeft daar diep over nagedacht. Hij zegt: Het is werkelijk een nieuw gebod – de vraag om elkaar te beminnen zoals Hij ons heeft liefgehad. En hoe heeft Hij liefgehad: Vader, ik heb hen liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad. Uw naam heb Ik hun geopenbaard en Ik zal dit blijven doen, opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt liefgehad in hen moge zijn en Ik in hen.
      God én mens – adoratie en liefde tot de mens – aanbidding en gerechtigheid. Wat in het Oude Verbond nog twee is, heeft Jezus ééngemaakt. En ze komen ook samen voor ons, in ons, als wij het Jezus laten doen in ons. Als wij telkens weer, telkens weer, wanneer aanbidding en liefdedienst dreigen uit elkaar te gaan, naar Hem toe snellen, het van Hem leren en van Hem verwachten. Christen zijn is Jezus Christus nodig hebben, echt nodig hebben om te kunnen leven, om te kunnen liefhebben. Amen.