Homilie voor de 14'zondag door het jaar A

Homilie     14e  zondag A

abtMANU

 

 

 

 

 


Genade stroomt naar het laagste punt.
Geringer, onbeduidender kunnen mensen niet zijn
dan in het uur van hun ontvankelijkheid.
Grandiozer evenmin.

Zusters en broeders,

Deze gebalde zin van Willem Jan Otten kwam bij op toen ik de lezingen van deze zondag overwoog. Ze spreken over onze ‘ontvankelijkheid’, over hoe God ons mensen raakt, over hoe God bij ons mag binnenkomen. En wel de drie lezingen – elk op hun eigen wijze.
Graag vertrek ik vanuit het evangelie. Het is een kleine perikoop, maar hoe kort ook toch duidelijk op te delen in twee stukjes: een gebed en een uitspraak van Jezus; een woord tot God én een woord tot de leerlingen, tot ons. Twee stukjes die echter heel sterk met elkaar verbonden zijn.
Jezus bidt; Jezus jubelt het uit. Hij prijst en dankt God. En waarom? Niet om de wonderen, niet om het succes van zijn prediking, niet om wat lukt. Want we zijn in het evangelie van Matteüs gekomen waar Jezus tegenstand begint te ondervinden, waar weerstanden aan het licht komen: De Mensenzoon komt, eet en drinkt, en ze zeggen: Kijk, die gulzigaard en wijndrinker, die vriend van tollenaars en zondaars. Jezus merkt het op: er is iets met de ontvankelijkheid van mensen. Sommigen – Hij noemt ze wijzen en verstandigen – staan niet open voor zijn woord, voor wat Hij doet, voor wie Hij is. Er is bij hen geen ruimte voor iets of iemand anders.

We zouden kunnen zeggen: ze zijn vol, vol van zichzelf. Toegesloten, zegt een psalm – zonder toegang. Anderen – Jezus noemt ze kleinen – zijn wel open: bij hen is ruimte voor de ander. En Jezus jubelt het uit: Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen. Ja, Vader, zo heeft het U behaagt. De kleinen – ‘les tous-petits’ – open voor de Vader. En Jezus vervolgt: Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon Hem wil openbaren. De kleinen – ze zijn als Jezus zelf. Jezus is ook klein – kind – Zoon van de Vader. Zijn identiteit is Zoon, de Zoon. En God mag Hij noemen: ‘mijn Vader. In de inleiding van ons zondagsmissaaltje staat: Hij is Gods eigen Zoon. Alleen Hij kan onderkennen hoezeer God Vader is. Alleen Hij kan de leerlingen toegang verlenen tot dit mysterie van liefde. En daaruit volgt: God kan alleen bij mensen binnenkomen die klein zijn, die kind zijn. Elders in het evangelie zegt Jezus: Laat die kinderen toch bij Mij komen. Van zulken als zij, daarvan is het nu juist: het koninkrijk Gods. Wie niet op de manier van een kind zich het koninkrijk Gods laat schenken, neen, - die komt er niet binnen!
Zusters en broeders, horen wij dat? Wij, volwassenen, zelfstandigen, eigenstandig en autonoom. Jezus toont ons een ander mensbeeld: Mensenzoon, Zoon van de Vader, of zoals we hoorden bij de profeet Zacharia: Zie, uw koning komt tot u; hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin. Een ander mensbeeld, dat trouwens door Paulus in zijn Romeinenbrief eveneens wordt bevestigd: Uw bestaan wordt niet beheerst door de zelfgenoegzaamheid (het aan zichzelf genoeg hebben), maar door de Geest, omdat de Geest van God in u woont.
En Jezus toont ons zo evenzeer een ander Godsbeeld, want Hij is beeld van de Vader. Paus Franciscus zei in een toespraak tot de bisschoppen van Brazilië in Aparecida: God heeft ons hier een les gegeven over zijn wijze van zijn en handelen. Een les in nederigheid – een nederigheid die een wezenstrek van God is. Nederigheid is ingeschreven in het DNA van God. Niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon Hem wil openbaren. Jezus toont ons wie God is. Jezus doet God. Zo las ik bij Pater Jacques Dupont: Als Jezus zich echt interesseert voor zieken, voor zondaars, voor tollenaars, voor prostituees, dan is dat om te zeggen: zó is God… Ik ben er altijd wat verwonderd over dat men in de Schrift morele onderrichtingen zoekt. Kijk toch, het gaat allereerst over God! En dat geldt zozeer voor Jezus zelf. Jezus spreekt gewoonlijk niet over zichzelf. Alles in Hem is verwijzing naar zijn Vader, spreekt van zijn Vader. En dat legt Hij niet uit. Hij toont het! In Hem zien we de Vader. Als ge Jezus ziet handelen, dan ziet ge God bezig. Daar ligt het geheim van de Schriften. De God van Jezus is een God die van mensen houdt en hen kost wat kost wil redden. Hij kan alles doen naar mensen toe, die daarvoor ontvankelijk zijn, … Maar wat kan Hij geven aan mensen die op zichzelf teruggeplooid zijn, die geen nood hebben aan zijn genade en erbarmen. Alleen wie arm en nederig van hart is, opent zich voor God. Onze God is een God van nederigen en van eenvoudigen. Dat leeft Jezus!
En zo komen we bij de laatste zinnen van het evangelie – zo concreet! Broeders en zusters – Jezus zegt ze tot ons, tot elk van ons – hier en nu! Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verlichting schenken. Neemt mijn juk op uw schouders en leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.
Kom – laten we tot Jezus gaan. Hij nodigt ons uit. Hij wacht op ons. AMEN.

Abt Manu.