Homilie voor het hoogfeest van Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming


15 augustus 2017

De Italiaanse barokcomponist Claudio Monteverdi,
die in 1643 in Venetië overleed,
schreef tussen 1607 en 1610 zijn wondermooie Mariavespers,
die hij aan paus Paulus V opdroeg
en persoonlijk in Rome aan hem overhandigde,
als een soort sollicitatie voor de benoeming van kapelmeester in het Vaticaan.
Naast de normale onderdelen van de vespers,
bevatten ze ook nog een aantal andere muziekstukken
waaronder het concerto sacro Audi coelum – Luister Hemel.
De tekst is een anoniem oud gedicht over Maria
en het eindigt met de volgende oproep:
Laten wij allen dan haar volgen, door wier genade wij het eeuwige leven deelachtig worden. Laten wij haar volgen.
Bedoeld wordt natuurlijk dat we haar voorbeeld volgen.
Ik heb jullie vorig jaar op het hart gedrukt
dat ware Maria-devotie er in de eerste plaats niet in bestaat
haar voorspraak in te roepen,
maar haar in de kerk, het kerkgebouw en in ons geloofsleven
de plaats te geven die haar toekomt: deze van de eerste gelovige,
de belangrijkste voorganger in het geloof en na te volgen voorbeeld.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------
Ik wil vandaag een heel belangrijk na te volgen aspect van haar geloof belichten:
de eenvoud.
Als we met de ogen van het geloof naar Maria opkijken,
dan kan het niet anders dan dat we haar zien als hét voorbeeld van eenvoud.
Dat wordt duidelijk,
 als we dit allerbelangrijkste aspect van het geloofsleven verduidelijken.


Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt benadrukt
dat God zich alleen maar kan openbaren aan eenvoudige mensen.
Ze worden er ook ‘kleinen’ of ‘armen van geest’ genoemd.
Dat is niet hetzelfde – zoals velen wel eens denken – als arm en ongeletterd.
Armoede en ongeletterdheid zijn geen deugden, maar vormen van onrecht.
En er zijn helaas ook armen en ongeletterden die verre van eenvoudig zijn,
zoals er ook welgestelden en geletterden zijn die getuigen van eenvoud.
Eenvoud is vooreerst een innerlijke gesteldheid,
waarbij men weigert zichzelf als beter, waardiger en belangrijker te achten dan anderen,
waardoor men zich ook verzet tegen de drang om beter,
waardiger en belangrijker dan anderen te zijn,
zelfs tegen de drang om toch minstens even goed, waardig en belangrijk te zijn.
Men andere woorden: men wil zich niet ‘bewijzen’,
men zoekt niet bewonderd, geëerd, geprezen te worden,
men zoekt niet waardig en belangrijk geacht te worden en te zijn,
men zoekt niet alleen de eerste te zijn, noch samen met anderen de eerste te zijn.
Het Bijbelse prototype van de mens die van deze zoektocht
de belangrijkste bezigheid van zijn bestaan heeft gemaakt, is aartsvader Jakob,
die er niet voor terugdeinst bedrog en diefstal in te schakelen om zijn doel te bereiken.
Maar het hele bouwwerk van de westerse cultuur en van het sociale leven
is niet alleen versierd met de ‘heb je me gezien’-stijl,
de behoefte aan bevestiging is er één van de belangrijkste pijlers en fundamenten van.
De drang naar bezit, macht, kennis, kunde, weten, ervaringen en prestaties
zijn allemaal ondergeschikt en dienstplichtig aan de nood aan bevestiging.
Zelfs religie, wijsheid en spiritualiteit worden door die nood onder de arm genomen.
Zelfs de eenvoud en de nederigheid als ze in een blije verzuchting geuit worden:
“Zie eens hoe nederig en eenvoudig ik toch ben.”
De zoektocht naar bevestiging
beantwoordt nochtans aan een fundamentele nood van de mens:
de behoefte aan aandacht en erkenning en waardering.
Wie als kind niet de nodige aandacht en erkenning en waardering ontvangen heeft
of erger nog, voortdurend geminacht werd, steekt vaak, meestal zonder het te weten,
heel wat energie in het zoeken naar bevestiging.
En wie er door inzet en positieve daden niet in slaagt
de aandacht van anderen op zich te vestigen,
zal desnoods proberen in de kijker te lopen door agressiviteit, opstandigheid, destructie, provocerend gedrag, het hebben van moeilijkheden, het behouden van een slachtofferrol.
De jeugdige chauffeur die met gierende banden
en donderende stereogeluiden door de straten snelt,
is meestal een hulpeloze puber die met technische snufjes
de aandacht van voorbijgangers op zich hoopt te vestigen.
Omgekeerd is het voor wie altijd succes gekend heeft of kent
niet zo moeilijk om eens heerlijk eenvoudig en nederig te zijn,
zoals wie rijk is vaak geen moeite heeft met geëtaleerde soberheid.
De mode van slordige en gescheurde jeans is niet door de armen uitgevonden.
De vermoeiende zoektocht naar aandacht en bevestiging loopt echter af
wanneer de mens in geloof gaat inzien dat hij bovenal zeer belangrijk is in Gods oog.
Dat inzicht schenkt de mens eenvoud.
Dat inzicht wordt blij verwoord in de eerste verzen van het Magnificat:
Mijn hart prijst hoog de Heer,
van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder:
daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd.
Maria leefde met het bewustzijn dat God welwillend naar haar keek,
dat ze dus door God bemind werd, dat God in haar zijn welbehagen vond,
dat zij, alleen door er te zijn, niet door haar prestaties, God vreugdevol maakt.
Maria besefte dat je bemind wordt door God,
niet door wat je hebt, weet, kunt, presteert, ervaren hebt, maar omdat je er bent.
Maria was zich dus bewust van Gods onvoorwaardelijke liefde.
Geloven is leven met dat bewustzijn.
En geloven is dus de bron van eenvoud en nederigheid.
Maria roept ons op haar na te volgen in het geloof aan Gods onvoorwaardelijke liefde.
Pas wanneer men als Maria heeft ingezien dat uitwendig succes, materieel bezit,
werelds eerbetoon en psychologische nestwarmte onvoldoende zijn
om ons toe te laten waarlijk onszelf te zijn,
krijgt men ook oog voor datgene waar het werkelijk op aankomt:
het ontwikkelen van de eigen talenten om lief te hebben.
De enige relatie die onze zoektocht naar aandacht en liefde volkomen kan bevredigen,
is uiteindelijk onze relatie met God.