Homilie voor de 16 zondag door het jaar B

19 juli 2015

Homilie voor de 16de zondag door het jaar B

Het evangeliefragment van deze zondag
is de inleiding op het verhaal van de broodvermenigvuldiging in het Marcus-evangelie.
We lezen dat Jezus medelijden heeft met de menigte mensen
en dat Hij hen uit medelijden uitvoerig onderricht.
Want de mensen hebben nood zingevende, hoopgevende, richtinggevende woorden;
woorden die Petrus ‘woorden van eeuwig leven’ noemt.
In het boek Deuteronomium lezen we ook
dat de mens niet van brood alleen leeft,
maar van ieder woord dat komt uit de mond van God.
Jezus is Gods leven brengend woord.
En Hij is ook het leven gevende brood dat uit de hemel komt.
Woord en brood zijn in het evangelie hetzelfde:
ze duiden de leven gevende liefde en genade van God aan.
In het verhaal van de broodvermenigvuldiging
zullen de leerlingen het brood aan de mensen aanreiken
zoals ze nu het woord aan de mensen hebben aangereikt.
Als men het woord van God aan de mensen moet brengen,
dan is het natuurlijk goed om contact te hebben met mensen,
met mensen een goede relatie te hebben,
zo, dat je weet wat hun diepste noden en verwachtingen zijn.
Dat is wat paus Franciscus bedoelt als hij stelt
dat de verkondiger, de herder, naar de schapen moet ruiken.
Maar als men het woord van God moet aanreiken
dan is het even noodzakelijk contact te houden met God
en met God een relatie uit te bouwen in gebed.
Dat vereist even een moment van pauze in het contact met de kudde,
je even terugtrekken in de stilte, in de weide waar je met God alleen bent,
waar je jezelf voedt met Gods woord,
waar je het brood aanneemt dat je straks moet uitdelen.
Dat is het wat ik bedoel als ik stel
dat de verkondiger, de herder, naar het goede weiland en naar God moet ruiken.
En voor ieder van ons, voor ieder christen geldt trouwens
dat de eerste stap op het spirituele pad,
een stap is die leidt naar stilte en eenzaamheid,
zoals ook Jezus voor zijn optreden
in de stilte en de eenzaamheid van de woestijn gebracht werd.
Het is een stap die ons leidt uit de menigte en in ieder geval uit de massa.
Want de geest heeft stilte nodig om te kunnen spreken en inspireren.
Het zwijgen dus van de massa, van mensen die je toeroepen:
“Dat moet! Doe dit! Doe dat! Dat moet je hebben! Dat moet je kennen!
Dat moet je gezien hebben! Dat moet je eens ervaren hebben! Daar moet je eens naartoe!”
Ik heb  het al eerder gezegd:
het roepen, het eisen, de waarheid van de massa
komt niet altijd overeen met de wil van God.
Het zwijgen zelfs soms ook van goede raad gevende mensen.
Want wat daar in te horen is zijn vaak ‘menselijke overwegingen’
en niet datgene wat God wil.
Op een bepaald moment wijst Jezus zelfs Petrus terecht
die Jezus terzijde nam om hem goede raad te geven.
Zijn goede raad doet Jezus af als ‘niet Gods wil’!
Jezus doorziet er immers gemakkelijk de verborgen agenda van Petrus in!
De geest heeft stilte nodig.
En het oog van de met God één geworden mens ziet wat God ziet.
Het oor van de met God één geworden mens hoort wat God hoort.
En meteen ziet en hoort deze met God één geworden mens
de werkelijk diepe noden en verlangens van mensen
en kan er met goddelijk geduld en goddelijke wijsheid antwoord op geven.
Maar om dus met God één te worden
is een zich terugtrekken in stilte en eenzaamheid een noodzaak,
in ieder geval een terugtrekken uit de massa,
een niet één worden met de massa.
Om onze eigen diepste noden en verlangens te leren kennen is dat trouwens ook nodig.
Om te weten wat je eigenlijk zelf wil
moeten de stemmen rondom jou, die zeggen wat je moet willen, zwijgen.
Dat heeft niets te maken met het zelf beter willen weten.
Dat heeft te maken met eenheid met God.
Spreken over God kan alleen vanuit eenheid met God.
Spreken over God volgt op God eerst laten spreken.
God heeft daarvoor stilte nodig.
Dat drukt Jezus de leerlingen op hun hart.
En wij zijn allen zijn leerlingen.