Homilie voor de 18de zondag jaar C 2019
4 augustus 2019
Als wij op zondag teksten van de evangelies lezen
dan doen we dat om in de woorden van Jezus of in de verhalen over Jezus
voor ons de weg te ontdekken die leidt naar
een liefdevol, vredevol en vreugdevol leven,
om een antwoord te vinden op de vraag wat we moeten doen
om zo’n leven te leiden.
De kennis die we op die manier verwerven is geen wetenschappelijke kennis.
En de antwoorden die we uit het evangelie putten
zijn ook geen levensbeschouwelijke ideologie.
Het christendom en het christelijk geloof is ook geen levensbeschouwing,
maar het is een levenswijze geleid door vertrouwen en wijsheid.
Wijsheid is de kennis die in verband staat met levensgeluk.
De evangelies en de hele Bijbel zijn vooral ‘wijsheidsliteratuur’.
De wijze raad,
die Jezus in de evangelielezing van deze zondag aan de man uit het volk
en aan ons allen geeft, is zeer kernachtig en zeer duidelijk:
Pas op en wacht u voor alle hebzucht.
Blijkbaar zijn er veel soorten hebzucht.
Inderdaad, naast de zucht naar het verzamelen
van materiële goederen en rijkdom, streven mensen soms ook naar
het hebben van macht, van kennis, van prestige,
van titels, van trofeeën allerhande.
Het verwerven van dat alles gaat van bekomen, verdienen tot veroveren.
Tegenover een leven van hebzucht staat een leven van armoede.
Het moet duidelijk zijn dat de evangelische armoede
meer is dan het ontbreken van materiële rijkdom.
Want hebzucht treedt gewoonlijk pas op
als er geen materiële armoede meer is.
En evangelische armoede is een levenshouding,
een ingesteldheid waartoe alle christenen geroepen zijn.
Het is een halt toeroepen aan hebzucht,
de hebzucht met wortel en al uitroeien.
Laten we daarom die woekerplant even leren kennen.
De mens kent drie grote behoeften die zijn hele doen en laten bepalen
en die het hele cultuurgebouw van de westerse beschaving hebben opgericht.
Geluk wordt gezien en ervaren als een antwoord op die drie behoeften.
Het zijn de behoeften aan bevrediging, beveiliging en bevestiging.
De behoefte aan materiële bevrediging en aan beveiliging van lijf en leden
is eigen aan ons stoffelijk geschapen menszijn en delen we met de dieren.
De drang naar macht, de heerszucht,
staat oorspronkelijk met deze behoeften in verband.
Het is de drang om je zeker te stellen,
om ervoor te zorgen dat je aan de bak komt,
dat je bovenaan de pikorde staat,
wat vooral van belang is in tijden van schaarste.
Dan geldt het recht van de sterkste, de eerste.
De geest van evangelische armoede begint hier al:
de anderen eerst, waarbij men natuurlijk niet zegt “Ik ben de andere…”.
De andere eerst, ook al ben ik de sterkste. De zwakste eerst.
De evangelische armoede bevat hier
een doorgedreven principe dat dieren ook soms kennen:
vrouwen en kinderen eerst.
Al staat bij dieren dat principe veelal
in verband met de drang tot voortplanting.
Maar de mens is werkelijk in staat het recht van de sterkste niet te laten gelden
en de natuurlijke wetmatigheid een halt toe te roepen.
Cultuurgeschiedenis, ondersteund door archeologische vondsten,
toont nu aan dat hebzucht ook en vooral de kop op steekt
waar aan de primaire levensbehoeften voldaan wordt:
er is voldoende voedsel en veiligheid aanwezig voor iedereen.
Waarom wil men dan toch meer dan het nodige en voldoende?
We weten dat het woord ‘zucht’ in heb-zucht en andere woorden
meestal op een ziekelijke ingesteldheid wijst.
‘Vraatzucht’ is duidelijk meer willen eten dan het nodige en voldoende.
Hebzucht is ook meer willen hebben dan het nodige en voldoende
vanuit een ziekelijke angst om te kort te hebben,
vanuit een ziekelijke drang naar zekerheid en comfort,
zoals heerszucht vaak voorkomt uit een ziekelijke angst voor het leven.
Maar hebzucht staat ook in verband
met die derde grote behoefte van de mens:
de behoefte aan bevestiging,
de drang om iemand te zijn in de ogen van de anderen,
iemand met enige betekenis, iemand van belang.
Evangelische armoede wordt hier dan eenvoud, nederigheid en kleinheid:
het is weerstaan aan de drang om je te bewijzen, aan het verlangen
dat ogen op je gevestigd worden met bewondering en verering,
om de eerste aan de bak van de belangrijkheid te staan.
We weten maar al te goed dat rijkdom en het ‘etaleren’ ervan,
dat het bezit van vele goederen niets meer te maken heeft
met het ‘noodzakelijke’ voedsel, met het ‘noodzakelijke’ dak boven het hoofd,
met de ‘noodzakelijke’ kleren aan je lijf
en zelfs niet meer het ‘noodzakelijk’ kunnen genieten.
Ze hebben veelal te maken
met een ziekelijke drang naar aandacht een waardering:
“Kijk eens naar mij. Kijk eens wat ik heb, wat ik kan, wat ik weet, wat ik durf…”
Zelf uiterlijke vormen van nederigheid en armoede en religiositeit
kunnen ingeschakeld worden, zelfs ongemak, ziekte, lijden…
Een houding van armoede, eenvoud en nederigheid kan dan ook maar ontstaan
vanuit een gelovige overtuiging dat de waarde van een mens
niet afhankelijk is van wat men heeft
of van de waarde en aandacht die mensen aan mij schenken.
De waarde van de mens is gelegen
in het onvoorwaardelijk bemind zijn door God,
die zijn liefde van niets laat afhangen, ook niet van een moreel correct leven,
waarmee men zich kan laten gelden als dé rechtvaardige.
Denk maar aan de parabel van de farizeeër en de tollenaar.
Een vertrouwvolle gelovige levenshouding
is werkelijk hét middel tegen hebzucht
en daarmee tegen veel onvrede en onrecht in de wereld.