Homilie 5 Paaszondag 2020
Johannes 14, 1-12 In die tijd zei Jezus tot de leerlingen: 'Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo, dan zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als Ik ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid, kom Ik terug om u op te nemen bij Mij, opdat ook gij zult zijn waar Ik ben. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.' Tomas zei tot Hem: 'Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?'
Jezus antwoordde hem: 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij. Als gij Mij zoudt kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij Hem en ziet gij Hem.' Hierop zei Filippus: 'Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg.' En Jezus weer: 'Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet, Filippus? Wie Mij ziet, ziet de Vader. Hoe kunt ge dan zeggen: Toon ons de Vader? Gelooft ge niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik u zeg, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar het is de Vader die, blijvend in Mij, zijn werk verricht. Gelooft Mij: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij. Of gelooft het anders omwille van de werken. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie in Mij gelooft, zal ook zelf de werken doen die Ik doe. Ja, grotere dan die zal hij doen, omdat Ik naar de Vader ga.'
Op deze vijfde Paaszondag krijgen we als evangelielezing
een deel van Jezus’ zgn. afscheidsredevoering uit het Johannesevangelie te horen.
Ook hier heeft de evangelist zijn diepste geloofsovertuiging uitgedrukt.
Het is het geloof van de jonge kerk van de eerste eeuw.
Maar moeten wij, christenen van de 21ste eeuw, ook die overtuiging delen
om ons in deze tijd nog christen te mogen noemen?
Of is het ons toegestaan het geloof toch enigszins ‘anders te formuleren’,
aangepast aan het weten en de kennis van deze tijd
en bovendien, met meer respect voor andere religies en levensbeschouwingen?
Doch, bestaat het gevaar dan niet dat we, door het geloof anders te formuleren,
niet meer de evangelische Jezus presenteren en verkondigen?
En we moeten inderdaad toegeven:
de Jezus Christus, die in de loop van de geschiedenis van het christendom
in kunst en verkondiging werd gepresenteerd,
was soms helemaal niet de Jezus van het evangelie.
Paus Franciscus heeft het over de vervelende uitdrukkingen
waarin we die Jezus hebben opgesloten. We mogen daaraan toevoegen:
en verkeerde uitdrukkingen en beelden….
Jezus van de evangelies?
Dit is niet alleen een fout die in het verleden werd gemaakt
maar ook vandaag op de loer ligt bij iedere poging
om het evangelie ‘aan te passen’ aan de tijd.
We gaan uiteraard niet meer zover gaan om Jezus te ‘verheffen’
tot een ‘arische Galileeër’ zoals de Deutsche Christen tijdens het nazibewind deden.
Vlag van de Deutsche Christen: twee symbolen die niet kunnen samengaan…
Voor Johannes is Jezus niet alleen ‘diep verbonden’ met God.
Er is zelfs geen sprake van verbondenheid, maar van eenheid,
een eenheid die veel meer met gelijkheid dan met verbondenheid van doen heeft.
Jezus kennen is dan God kennen,
in Jezus geloven is in God geloven
en Jezus zien is God zien. Zover gaat het!
Voor ons klinkt dat heel vertrouwd in de oren.
Het tegenovergestelde lijkt ons in deze tijd toch wel wat overdreven:
niet in Jezus geloven is niet in God geloven,
Jezus niet kennen is God niet kennen.
Maar ook dat wil Johannes benadrukken…
De vraag is dan: wat betekent het in Jezus geloven?
Jezus’ woorden zijn Gods woorden, meer nog: Hij is Gods woord.
Jezus’ ‘werken’ zijn Gods werken, meer nog: Hij is Gods werk.
Zijn woorden zijn woorden van ‘eeuwig leven’
en zijn werk is leven te geven aan de wereld, aan de mensen,
een leven van volkomen vrede en volkomen vreugde.
Het is het werk van de liefde, want liefde is het verlangen
dat geliefden zouden leven, volkomen vredevol en vreugdevol.
En liefde is dat verlangen omzetten in concrete zorg voor dat leven.
Die zorg wordt in het evangelie ook ‘dienstbaarheid’ genoemd.
Jezus is de sleutel, de toegang tot het kennen en zien van God,
tot het geloof in God, en daarmee tot de waarheid over het leven, God en mens.
De waarheid over het leven en over de mens – Wat is echt leven? Wie is de mens? -
- is voor de christen niet te denken zonder God
en de waarheid over God – wie is God? – is niet te denken zonder de mens.
Leven kan men niet echt zonder de waarheid te kennen.
Godsdienst en spiritualiteit moeten niet alleen beantwoorden
aan een behoefte van de menselijke ziel,
waardoor ze mooi, waardevol en misschien wel noodzakelijk zijn.
De moeten ook waarheid bevatten.
Godsdienst zou wel mooi, troostend en daarom waardevol kunnen zijn,
maar evenwel niet waar en daarom slechts een vrome en mooie illusie.
Eén van de meest fundamentele kritieken op godsdienst is toch
dat ze slechts opium van het volk is.
Liturgie moet ook niet alleen maar bedwelmend mooi zijn.
Ze moet waarachtig zijn, ze moet waarheid bevatten.
We kennen de dialoog tussen Jezus en Pilatus
in het passieverhaal van het Johannesevangelie:
Jezus antwoordde: “Mijn koningschap is niet van deze wereld.
Zou mijn koningschap van deze wereld zijn,
dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben,
dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd.
Mijn koningschap is evenwel niet van hier.”
Pilatus hernam: “Gij zijt dus toch koning?”
Jezus antwoordde: “Ja, koning ben Ik.
Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen
om getuigenis af te leggen van de waarheid.
Al wie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.”
Pilatus zei tot Hem: “Wat is waarheid?”
Jezus is de deur naar het leven.
In- en uitgaan door die deur is Hem navolgen.
In Jezus geloven is Hem navolgen.
Jezus navolgen is geen keuze maken tussen verschillende religies.
Navolging is zeker ook geen keuze voor een christelijke levensbeschouwing.
Het geloof is geen levensbeschouwing,
te overwegen en te ‘beschouwen’ in de tempels van de rede.
Het is een levenswijze waartoe men geroepen wordt
en waarbij men zich bekleedt met een totaal nieuw leven.
Het is opnieuw geboren worden, herschapen worden,
omdat we de herscheppende, hervormende,
vernieuwende Geest van God toelaten om in ons Gods werk te doen.
Christen zijn is niet ‘offers’ aanbieden, God even tijd en aandacht aanbieden.
Het is jezelf aanbieden.
Jezus zegt zijn leerlingen dat wij, eenmaal herschapen,
ook één zullen zijn met Hem, zoals Hij één is met de Vader,
dat wij met Hem en met de Vader één zullen zijn
en ook Gods leven gevende woorden zullen kunnen spreken
en ook Gods leven gevende werken zullen kunnen doen.
Wij christenen zouden dan zo moeten leven, dat wie ons ziet,
eveneens de Vader ziet.
Uiteraard is het de liefde waardoor we God in ons leven zichtbaar maken.
Hoe meer we ons daarbij nederig opstellen, ons als slaaf gedragen
hoe meer we daarbij onszelf verloochenen,
hoe meer we daarbij onze angst en ons eigenbelang loslaten,
hoe ‘goddelijker’ we kunnen zijn.
Niet dat we dat alles doen om ‘goddelijker’ te lijken…
Maar we doen dat omdat we beantwoorden aan ons diepste verlangen.,
dat van de liefde, omdat we als mensen liefhebben.
François Varillon schreef:
“De ervaring van menselijke liefde is het minst ongeschikte van wat er bestaat
om de liefde op te roepen zoals die in God beleefd wordt.
Aan de wortels van zichzelf is deze liefde altijd:
verlangen om te beminnen zoals God liefheeft,
en vermogen om door de Geest omgevormd te worden tot voltooiing.
Weliswaar benadert zij slechts van zeer verre
de absolute onbaatzuchtigheid van de goddelijke liefde, maar,
hoezeer ook vermengd met egoïstische passie die haar op zichzelf terugbuigt,
men kan in haar een licht onderscheiden dat in de haar eigene morgenschemering
niet verschillend is van aard van het licht der eeuwige zon.”
Als we liefhebben, onbaatzuchtig, niet al te opvallend ik-gericht
(want slechts daartoe zijn we in staat), maken we God al zichtbaar.
“Ubi caritas et amor, ibi Deus est.”
Dat is onze kortste geloofsbelijdenis.
Minder geschikt bij de voorbeden…
Charlie Mackesy, De Verloren Zoon
De navolging van Christus voltrekt zich in het verborgene.
Nochtans moet de navolging zichtbaar zijn,
want wij moeten het licht van de wereld zijn, zoals Jezus het licht van de wereld is.
Maar wat betekent dan ‘in het verborgene’?
Onze dienstbaarheid mag niet verricht worden met de bedoeling
dat ze gezien wordt, in deze zin, niet opdat ze zichtbaar wordt,
opdat ze door de mensen gezien wordt, gekend wordt en geprezen wordt.
Indien dit wel het geval is, is ons goede doen en ons bidden
alleen maar iets buitengewoons als gevolg van eigen willen en begeren,
van de vrome wens mezelf goed te maken, mezelf gelijk te maken aan Christus
voor de ogen van de anderen of … van mezelf.
Of erger: iets buitengewoons als gevolg van streven naar succes,
naar maatschappelijk betekenisvol zijn.
De heilige is zich niet bewust van zijn heiligheid
en ziet zijn eigen goede daden niet.
God verbergt de heiligheid van zijn heiligen, vooral voor henzelf.
Deze evangelielezing stelt ons wel voor een paar moeilijkheden en opgaven.
Vooreerst valt hetgeen het Johannesevangelie over Jezus zegt
naar ons aanvoelen moeilijk te rijmen met ons verlangen
naar een maatschappelijk correct denken over andere levensbeschouwingen
en religies, waarbij we de aanspraken van Jezus graag wegredeneren
als we ze al niet compleet ontkennen in het bekende adagium
dat het er eigenlijk alleen op aankomt een goed mens te zijn.
Uiteraard.
Maar zo’n angstig relativisme verraadt
een louter historische kijk op het Jezusgebeuren
en dus een gebrek aan inzicht over hetgeen de evangelies
en in het bijzonder het Johannesevangelie over Jezus zegt:
dat in de mens Jezus God ‘gebeurt’, God zich ‘openbaart’
en dat hetzelfde geschiedt in ieder mens die liefheeft
zoals God liefheeft.
Jezus is niet zomaar een historisch figuur als Marx
die met een leer en levensbeschouwing de wereld wou veranderen.
Jezus openbaart wie iedere mens is
en hoe God in ieder mens geschiedt, gebeurt.
Dat angstig relativisme toont ook aan dat men
God beschouwt als een idee – leuk, aannemelijk of verwerpelijk –
en niet als inhoud van een ervaring, niet als levensprogramma.
Het was dé verdienste van het Tweede Vaticaans concilie
dat de Kerk erkende dat het levensprogramma ‘God’
ook buiten de Rooms Katholieke Kerk gerealiseerd wordt.
Tot de verkondiging van de Kerk behoort de taak de mens bewust te maken
van dat programma, van zijn opdracht, zijn vrijheid en zijn mogelijkheid om mee te werken aan een betere wereld, gelovig geduid: aan Gods scheppingsplan, aan het Rijk Gods.
Of nog anders gezegd: een oproep tot dienstbaarheid, tot liefde,
het gebod van Christus herhalend: “Dat is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt.”
God is echter ook wel wat anders en wat meer dan een oproep tot wereldverbetering
en zelfs nog wat anders en meer dan een oproep tot liefde.
De noodzakelijke vernieuwing van de Kerk zal niet alleen gelegen zijn
in een nog meer uitsluitend laten horen van die oproep
maar ook in het meer en beter God ter sprake brengen als zodanig,
als Hij die er is en zich in Jezus heeft laten zien opdat wij zouden ‘leven’.
Voorwaarde is dat de verkondiger God in en door het eigen leven ter sprake brengt,
inderdaad, door een sterk engagement in de wereld,
door consequente waardenbeleving en dienstbaarheid.
De verkondiging moet nederig zijn, maar nederigheid is hier niet hetzelfde als zwijgen,
maar wel een spreken ontdaan van alle eigenbelang,
van alle drang om zich te bewijzen, van alle spektakel.
Wie Mij ziet, ziet de Vader.
Eerder wees ik er al op
dat het door Jezus geopenbaarde beeld van God
helemaal niet beantwoordt aan wat mensen ‘van nature’ over God denken
en aan wat mensen ‘van nature’ van God verwachten.
Wie over God blijft denken met pre-christelijke en antieke Godsbeelden
moet wel moeite hebben met de Jezus van het evangelie.
We mogen Jezus rustig ‘koning’ noemen,
maar zijn koningschap is niet van deze wereld.
We kunnen maar begrijpen wat Jezus met ‘koning’ bedoelt
als we dat woord ‘koning’ van alle betekenissen en beelden ontdoen
die wij gewoon zijn er aan te geven.
We moeten dat woord in onze geest laten ‘sterven’ om het weer te laten ‘verrijzen’.
We kunnen niet te lang uitweiden. Eén voorbeeld maar.
‘Ik geloof in God, de almachtige Vader’.
Met Pilatus kun je dan verzuchten: ‘Wat is almacht?’
Wat kan God dan ‘in zijn almacht’ dat voor ons mensen compleet onmogelijk is?
Zichzelf totaal verloochenen.,
zo, dat er van ‘ik’ niets meer overblijft,
als zaad dat sterft in de grond…
Sterf en wordt…
Priester Dirk