Homilie voor de eerste zondag van de advent B
Homilie voor de eerste zondag van de advent B
Op deze eerste zondag van de advent,
bij de start van een nieuw kerkelijk jaar,
wordt onze Federatie Mariakerke een Pastorale Eenheid.
Er is niet meer sprake van samenwerking tussen parochies
maar van een eenheid van kerkgemeenschappen,
een gestadig groeien naar één kerkgemeenschap,
die om het geloof te vieren weliswaar nog samenkomt in onze vier kerken,
maar daarnaast in eenheidsverband werkt aan alle opdrachten
waarvoor een kerkgemeenschap zich geplaatst weet,
zoals deze van de diaconie, dienstbaarheid,
de inzet voor vrede, rechtvaardigheid en welzijn van mensen.
Ik werd onlangs herinnerd aan het bekende gevleugelde woord
“Als de kerk niet dient, dient zij tot niets.”,
van bisschop Jacques Gaillot (Saint-Dizier (Fr) 1935),
van 1982 tot 1995 bisschop van Évreux in Normandië.
In 1995 werd hij uit zijn bisschopsambt verwijderd door Johannes-Paulus II.
In het pastorale werkjaar, waarin ons bisdom de klemtoon legt op de diaconie,
is het natuurlijk passend en evident het woord van Gaillot
opnieuw in ons bewustzijn te brengen.
Ouder dan dit woord van de gewezen bisschop van Evreux
zijn de woorden van Jezus over ‘dienen’.
Het zijn er heel wat, en enkele daarvan vertellen meer
over het ‘dienen’ dat van de kerk verwacht mag worden,
dan de parabel van de barmhartige Samaritaan,
die eigenlijk alleen maar duidelijk wil maken wie onze naaste is,
die we moeten liefhebben en dus dienen.
Het antwoord van de parabel luidt: diegene die jij misprijst,
of diegene daar wie jij misprezen wordt.
Dan toch maar één woord van Jezus over ‘dienen’:
Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden,
hen met ijzeren vuist regeren
en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen.
Dit mag bij u niet het geval zijn.
Wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn,
en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn,
want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden,
maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen. (Marcus 10, 42-45)
Dit woord richt Jezus tot zijn leerlingen,
tot hen die geroepen heeft om Hem na te volgen.
Hij heeft hen geroepen om zijn werk verder te zetten:
de aankondiging van het Rijk Gods, de oproep tot bekering en geloof
om aan dat Rijk Gods deel te kunnen nemen.
Het eerste dienstwerk van de kerk als ‘instituut’, als gemeenschap,
is de verkondiging: aankondiging en oproep.
Dit dienstwerk – door velen niet onmiddellijk als diaconie beschouwd –
kan nooit los van andere vormen van diaconie gezien worden.
In het verhaal van de broodvermenigvuldiging in het Marcus-evangelie
- het evangelie dat ons gedurende dit kerkelijk jaar vergezeld in de zondagsliturgie -
lezen we dat het goddelijk medelijden, dat Jezus in zich draagt,
de motivatie is van zijn zending en van zijn dienstwerk.
Medelijden is hier synoniem van barmhartigheid en liefde.
Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad,
dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan,
maar eeuwig leven zal hebben. (Jo 3, 16)
Ook het dienstwerk van de kerk kan alleen vanuit deze liefde verricht worden
en is deelnemen aan en verderzetten van het dienstwerk van Jezus,
allereerst van zijn verkondiging.
De Geest in ons zet ons aan het/dat werk.
Als Jezus nu de menigte mensen ziet en medelijden met hen heeft,
dan begint Hij hen vanuit dat medelijden te onderrichten:
woorden aanreiken van eeuwig leven.
Toen Jezus aan land ging, zag Hij dan ook een grote menigte.
Hij voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder,
en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.
(Mc 6, 34)
In de evangelielezing van deze eerste zondag van de advent
krijgen we nu het laatste onderricht van Jezus te horen.
De laatste woorden ervan luiden: Weest waakzaam.
Deze woorden – eerder in de lezing nog tweemaal te horen –
richt Hij tot allen.
Waakzaam zijn betekent hier:
met gerichte aandacht wachten op ‘het ogenblik’,
het ogenblik waarop de ‘heer des huizes komt’.
In die parabeltaal is de ‘heer des huizes’ de Mensenzoon, Jezus zelf,
met wiens komst het Rijk Gods aanbreekt.
Wanneer is voor ons ‘het ogenblik’ daar?
Wanneer treedt Jezus binnen in ons leven en begint voor ons het Rijk Gods?
Telkens als we een roepstem horen, Zijn roepstem, die ons tot leven roept,
die ons tot nieuw leven roept, een leven van vrijheid, van liefde,
van dienstbaarheid, van totale zelfgave,
een roepstem die ons roept tot navolging.
Deze roepstem kan gehoord worden in de kerkgemeenschap.
Bonhoeffer stelt – en ik volg hem daarin –
dat het doopsel en ieder sacrament een roeping tot navolging en leven is.
Daarom moet doopsel, eerste communie en vormsel binnen onze kerkgemeenschap
iets meer worden dan het be-dienen van een sacrament,
het steeds maar weer afleveren van ‘goedkope genade’.
Gedoopt worden, gevormd worden en communiceren
en tot een kerkgemeenschap behoren
is wel degelijk geroepen worden tot navolging.
Bij de voorbereiding tot ieder initiatiesacrament
moet dit duidelijk aan bod komen.
En geloven in Jezus, navolging, kadert niet
in een rustig, veilig en sociaal aanvaardbaar bestaan.
De roepstem van Jezus kan ook gehoord worden in het appel
dat uitgaat van medemensen, en be-roep dat gedaan wordt
op onze zorg en op het opnemen van verantwoordelijkheid
voor hun leven en welzijn,
een zorg en een verantwoordelijkheid
waarin we ons eigen baatzuchtig denken en handelen overstijgen, loslaten.
De roepstem van Jezus, die ‘het ogenblik’ reëel maakt,
is ook te horen in onszelf, in wat ik een ‘goddelijke’ emotie noem,
in iets wat op het appel, dat van mensen uitgaat, een antwoord is,
een verlangen om lief te hebben, om nabij te zijn, om ons in te zetten.
Huub Oosterhuis verwoordt dit voortreffelijk in volgend gebed:
Wees kracht in mij tot liefde
maak mij los uit doem en noodlot.
Maak in mij kracht tot liefde.
Wees nieuw en vurig, oud en wijs in mij –
wees in mij waakzaamheid
geduld, geheugen, trouw –
maak mij naar uw beeld een nieuwe mens.
Wees in mij afkeer van geweld,
honger naar gerechtigheid,
hoop ontferming dorst naar vrede.
Voer mij terug naar de oase van uw woord.
Wees hier aanwezig,
woord van licht lichtadem licht van stilte.
Wees hier aanwezig licht wees god in mij.
Maar – zo vraagt Jezus zich in zijn vermanend onderricht af –
zijn we klaar als ‘het ogenblik’ daar is, als de roepstem klinkt?
Is onze aandacht wel gericht op het ogenblik?
Of verliest onze aandacht zich in het vele dat ons hier-en-nu bezighoudt,
waartoe we uitgenodigd worden om mee bezig te zijn,
het vele dat onze aandacht en energie en tijd voortdurend fragmenteert
zodat het leidt tot ‘aandachtstoornissen’.
Lijken we niet op die jongere die in de hal van een station moet wachten op een trein,
en om dat wachten en de ver-veling te ‘doden’ de koptelefoon opzet,
naar muziek luistert en ondertussen een alle aandacht opslorpend spelletje speelt,
en als dat spelletje gedaan is tot zijn/haar ontzetting constateert
dat de trein aangekomen was en alweer vertrokken is…
Zijn we niet al te veel bezorgd of zelfgenoegzaam bezig met onszelf?
Hebben we niet al te veel alleen aandacht
voor wat voor mij nuttig, interessant, aangenaam en vermakelijk is.
Tot in ons ‘spiritueel’ en zelfs diaconaal bezig zijn’?
Want als dat niet dient tot het bekomen van meer aandacht
voor wat echt belangrijk is, voor de medemens, voor de medemens in nood,
voor God die roept in ons, dient dat tot niets.
Paulus wist het al. We kennen zijn gevleugeld woord:
Al heb ik het volmaakte geloof dat bergen verzet:
als ik de liefde niet heb, ben ik niets.
Al deel ik heel mijn bezit uit,
al geef ik mijn lichaam prijs aan de vuurdood:
als ik de liefde niet heb, baat het mij niets. (1 Korintiërs 13, 2-3)
Paulus wijst er ons nogmaals op
dat alleen de liefde als goddelijke emotie
de motor van alle ‘kerkelijke’ diaconie kan zijn,
niet het verlangen om van de kerk aan ‘aanzien-lijke’ organisatie te maken,
die in de ogen van de wereld zeker ‘tot iets dient’ en nuttig is.
Waakzaam zijn betekent ook ‘uitgerust’ zijn, niet in slaap gevallen.
Maar ook ‘uitgerust’ in de zin van ‘uitrusting’, al het nodige bijhebben.
Hier echter is ‘uitgerust’ zijn paradoxaal ontdaan zijn van veel uitrusting!
Van alles wat ons belemmert om ‘ja’ te zeggen op de roepstem.
Er kan daar veel over gezegd worden,
maar het evangelie overschouwend kunnen we zeker stellen:
van angst, van menselijke overwegingen en emotionele bindingen.
Het is als we ontdaan zijn van de uitrusting van ons ego
dat het ‘ogenblik’ kan komen, het uur kan slaan.
Je weet wel: “Als de leerling klaar is, verschijnt de meester.”
Zullen we klaar zijn op kerstmis?
Moge onze adventstijd een oefening worden in waakzaam zijn…
Pr. Dirk