Homilie voor de tweede zondag van de advent B 2020

Evangelielezing:
Marcus 1, 1 Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God. 
2 Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja:
Zie, ik zend mijn bode voor u uit, die voor u de weg zal banen,
3 een stem van iemand die roept in de woestijn:
Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht, 
4 zo trad Johannes op in de woestijn en doopte.
Hij preekte een doopsel van bekering tot vergiffenis van zonden. 
5 Heel de landstreek Judea en alle inwoners van Jeruzalem trokken naar hem uit
en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan,
terwijl zij hun zonden beleden. 
6 Johannes ging gekleed in kameelhaar met een leren gordel om zijn lendenen.
Hij at sprinkhanen en wilde honing. 
7 Hij predikte: 'Na mij komt die sterker is dan ik,
en ik ben niet waardig te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. 
8 Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.'

Neem tijd.



De evangelielezing van deze tweede adventszondag
bestaat uit de eerste verzen van het Marcusevangelie,
het evangelie waaruit voor de meeste zondagen van dit liturgisch B-jaar
de evangelielezingen genomen worden.
Volgens sommige bijbelgeleerden is het Marcusevangelie geschreven
als een soort catechese voor de doopleerlingen
met de bedoeling hen duidelijk te maken wie Jezus is
en wat het betekent gedoopt te worden en christen te zijn.
Wie Jezus is wordt hen al duidelijk gemaakt in het eerste vers:
Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God.
‘Blijde Boodschap’ – in het Grieks eu-aggelion, vandaar evangelie –
heeft hier als betekenis: het hele Jezus-gebeuren waardoor en waarin
God zich openbaart en zijn Woord tot de wereld spreekt.
Het optreden van Johannes de Doper is de prelude van dit gebeuren.

Bij Marcus geen geboorteverhalen als prelude zoals bij Matteüs en Lucas
om te vertellen dat Jezus de Zoon van God is.
Dat komt bij Marcus voor een tweede keer duidelijk aan bod
in het verhaal van Jezus’ doopsel dat in het evangelie
onmiddellijk volgt op de lezing van deze zondag:
Marcus 1, 9 In die tijd vertrok Jezus uit Nazaret in Galilea
en liet zich in de Jordaan door Johannes dopen. 
10 En op hetzelfde ogenblik dat Hij uit het water opsteeg,
zag Hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen. 
11 En er kwam een stem uit de hemel:
‘Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde; in U heb Ik welbehagen.'
Dit doopsel is het eigenlijke begin van het Jezusgebeuren.
Die Jezus uit Nazaret is de Christus, de gezalfde,
diegene op wie de Geest van God rust,
de mens door God uitverkoren en gezonden
om de mens te zijn in wie en door wie en met wie
God de mensen nabij komt, geneest, redt, roept tot leven.
Dat is de Blijde Boodschap van het evangelie, van het christendom, van de Kerk:
dat God er is en scheppend en bevrijdend handelt in en met en door mensen
op wie zijn Geest rust, in wie Zijn Geest verblijft en die met Hem één zijn.

De Blijde Boodschap is dat alle mensen bestemd zijn
om Gods geliefde zonen en dochters te zijn
en als Gods kinderen samen te leven in een vredevolle en vreugdevolle wereld.
Dat wordt mogelijk omdat ook wij gedoopt worden met heilige Geest,
omdat de Geest van God ook op rust,
in ons zijn verblijf houdt.
Over die Geest heeft paus Franciscus het als hij in De Vreugde van het Evangelie schrijft
dat we dragers zijn van een goed dat ons tot mens maakt,
en ons in staat stelt een nieuw leven te leiden.
Tot het nieuwe leven waren ook de doopleerlingen geroepen,
voor dat nieuwe leven hebben ze gekozen.
In hun doopritueel symboliseerde een wit kleed dat nieuwe leven.
Door ons doopsel en vormsel zijn ook wij ‘toegetreden’ tot dit nieuwe leven.
Maar wat is er van die doopgenade te zien in ons leven?
Wat is er van het nieuwe leven te zien in het leven van de christenen?
Wijlen dom André Louf, de voormalige abt van de Abdij van de Catsberg in Frans Vlaanderen,
verwoordde deze probleemstelling als volgt:
In veel gevallen wordt alleen maar een systeem van geloofswaarheden aangebracht,
louter op intellectueel vlak, terwijl op het vlak van het concrete handelen
enkele principes van christelijke wellevendheid bijgebracht worden.
Maar er wordt zelden gezocht hoe aansluiting te zoeken bij het echte geloof,
hoe te luisteren naar de Geest in ons, en hoe te leren leven en liefhebben vanuit dit luisteren. Wanneer dan de tijd komt dat wij het geloof op onze beurt moeten doorgeven aan jongeren, zullen ook wij op dezelfde manier tekort schieten.
Want hij/zij die nooit op het spoor is gekomen van de God in zichzelf,
omdat het hem/haar niet werd aangeleerd,
zal ook niet in staat zijn het als oudere aan zijn/haar eigen kinderen over te dragen.
Op zijn/haar beurt zal hij/zij een stel geloofswaarheden
samen met een plichtsgetrouwe onberispelijke levenswandel proberen door te geven,
waarin  het echte geloof echter amper tot haar recht komt.

Dat nieuwe leven is een leven in eenheid met Christus
waarvoor we uitgerust zijn met dezelfde Geest die Jezus bezielde
en waardoor we Jezus kunnen navolgen.
Het nieuwe leven is een leven van navolging, is navolging van Jezus.
Pas dan kan die Geest in ons ten volle werkzaam zijn.
Deze navolging vereist echter bekering.
Toetreden tot de gemeenschap met Jezus, tot de eenheid met Christus
vereist een ‘voorbereidende’ stap, een ‘wegbereiding’: bekering.
Tot die bekering komt Johannes de Doper,
- de ‘voorbereider’, de ‘wegbereider’  - oproepen
en zijn doopsel is een teken van bekering.
Jezus zet die oproep verder:
Marcus 1, 14 Nadat Johannes was gevangengenomen,
ging Jezus naar Galilea en verkondigde er Gods Blijde Boodschap. 
15 Hij zei: 'De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij.
Bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.'

Wat houdt die bekering nu in,
de bekering waardoor we ons openstellen voor de werking van de Geest,
waardoor we kunnen geloven in de Blijde Boodschap,
waardoor we Jezus kunnen navolgen
en in gemeenschap en eenheid met Christus samen kunnen leven
in vrede en vreugde met alle mensen
en zelf ook dienstbaar, genezend en heilzaam onder mensen aanwezig kunnen zijn,
waardoor we een nieuw leven leiden, nieuwe mensen worden,
goddelijke mensen?

Door zichzelf door Johannes te laten dopen
heeft Jezus de noodzaak van bekering erkend.
Maar dit doopsel met water in de Jordaan was  - om zo te zeggen –
slechts een eerste deel van zijn zuiverend doopsel.
Tussen dit doopsel en zijn optreden in Galilea
is er een tweede zuiverend gebeuren
waaraan de mens Jezus – onmiddellijk na zijn doopsel - onderworpen wordt:
Marcus 1, 12 Terstond dreef de Geest Hem naar de woestijn. 
(In de Griekse grondtekst staat: wierp de Geest Hem buiten in de woestijn.)
13 Veertig dagen bracht Hij in de woestijn door,
terwijl Hij door de satan op de proef werd gesteld.
Hij verbleef bij de wilde dieren en de engelen bewezen Hem hun diensten.

Het verblijf in de woestijn betekent geworpen worden uit de wereld,
een losgemaakt worden van de wereld,
een bevrijd worden van de wereld beheerst door hebben, kunnen, presteren, aanzien.
Het is ook geconfronteerd worden met je eigen behoeftige en zelfzuchtige ik,
met al je bindende emoties en je eigen emotionele geluksprogramma’s,
en ook deze leren loslaten, er van bevrijd worden.
Ook voor de christen die het nieuwe leven wil binnentreden
is het loslaten van de wereld en van het ego dé voorwaarde.
Knal in het midden van de lezing van het hele Marcusevangelie
(een karwei die je in vijftig minuten klaart
en in de oudheid was vijftig minuten naar een catechese luisteren geen probleem…)
kregen de doopleerlingen het te horen:
Marcus 8, 34 Wie mijn volgeling wil zijn,
moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.

Er is geen christen-zijn, geen christelijk leven,
geen liefdevol en dienstbaar leven zonder zelfverloochening.
God kan alleen gebeuren in mensen die zichzelf kunnen verloochenen.
In zijn boek Geen toekomst zonder kleine goedheid
heeft Roger Burggraeve, salesiaan, filosoof en moraaltheoloog,
het over ‘de kleine ethiek van de bejegening’ en als eerste element daarvan
stipt hij de beleefdheid aan, de beleefdheid die zegt: “Na U”.
Wat zelfverloochening is wordt duidelijk:
het is een levenshouding waarin ‘ik na U” radicaal beleefd wordt.
Of, om Johannes te parafraseren:
“U, die na mij komt, zijt veel belangrijker.”
En hoe minder we van die “U” kunnen bekomen,
hoe minder belangrijk die “U” voor de wereld is,
des te belangrijker zou die voor ons moeten zijn.