Homilie voor de 4de zondag Advent B 2020



VERGEET WELZIJNSZORG NIET!

Evangelie: Lc 1, 26-38
Toen Elisabeth zes maanden zwanger was werd de engel Gabriël van Godswege gezonden naar een stad in Galilea, Nazaret, tot een maagd die verloofd was met een man die Jozef heette, uit het huis van David. De naam van de maagd was Maria. Hij trad bij haar binnen en sprak: 'Verheug u, de Heer is met u!' Zij schrok van dat woord en vroeg zich af, wat die groet toch wel kon betekenen. Maar de engel zei tot haar: 'Vrees niet Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en gij moet Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen.' Maria echter sprak tot de engel: 'Hoe zal dit geschieden, daar ik geen man beken?' Hierop gaf de engel haar ten antwoord: 'De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen.

Daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God. Weet, dat zelfs Elisabeth, uw bloedverwante, in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen en, ofschoon zij onvruchtbaar heette, is zij nu in haar zesde maand. Want voor God is niets onmogelijk.' Nu zei Maria: 'Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.' En de engel ging van haar heen.

Wij belijden dat God ‘de almachtige Vader’ is
en toch kan Hij niets zonder het ja-woord van mensen,
een ja-woord vol vertrouwen in Zijn aanwezigheid en nabijheid,
in de innerlijke kracht die Hij verleent
aan allen die zijn wil volbrengen.
Dat vertrouwen is het geloof waarvan Jezus zegt
dat een weinig ervan – zo groot als een mosterdzaadje –
al voldoende is om een moerbeiboom zich te doen verplanten in zee (Lc 17,6)
of een berg zich te doen verplaatsen (Mt17,20).

Waar is die almacht van God dan wel te situeren? Hoe te verstaan?
Geen mens is in staat om nooit op zichzelf bedacht te zijn.
Voor een mens is het onmogelijk nooit aan zichzelf te denken.
Voor God is dat niet onmogelijk. Het is zijn wezen.
Het is voor God onmogelijk aan zichzelf te denken.
In de profetische taal richt God zich wel in de eerste persoon ‘ik’ tot zijn volk.
Maar in God is geen ‘ik’. Hij is totaal zelf-loos.
Daarom kon ook Jezus, die helemaal van Gods zelf-loze Geest vervuld was,
zich totaal ontledigen (Filippenzen 2,7) en gehoorzamen ten dode toe.
Petrus ondervond dat een weinig angstig ‘ik’ – zo groot als één vluchtig ogenblik –
hem al belet het onmogelijke te doen: lopen waarop je niet kunt lopen (op water).
Er is een zen-boeddhistisch gezegde, een kaon, dat zegt:
Ga staan waar je niet kunt staan.
Vertaald voor Maria: Wordt wat je niet kunt zijn: moeder (van God).
Ja, hoe zal dit geschieden?

God kan niets in deze wereld zonder mensen die gelovend in zijn geestkracht
lopen op datgene waarvan het menselijke ego denkt dat het niet mogelijk is,
gaan staan waar het menselijke ego denkt dat het niet te realiseren is,
worden wie ons angstige ego denkt niet te kunnen zijn.
Maria, samen met veel oudtestamentische figuren, is van dat geloof het oerbeeld.
Zij en al die anderen zijn door God gekozen, uitverkoren.
Laten we een betere en duidelijker term gebruiken: geroepen.
Want ‘uitverkoren’ – daer was een maghet utvercoren –
heeft zo’n ambetante bijbetekenis van ‘bevoordeligd’, ‘bevoorrecht’…
Roeping is geen bevoorrechte positie en vele geroepenen in de Bijbel
danken voor de ‘eer’ en zoeken er onderuit te komen.
Mozes: Wie ben ik? – Ze zullen me niet geloven! – Ik spreek moeilijk en traag!
- Zend liever iemand anders! (Exodus 3-4)
De profeet Gideon: Als ik het zeggen mag, Heer: hoe zou ik Israël kunnen bevrijden?
Mijn geslacht is het armste van heel Manasse en ik ben de jongste van de familie…
(Rechters 6, 15)
Het wordt zo mooi uitgebeeld op het schilderij
van de Italiaanse meester Caravaggio (1571-1610) De roeping van Matteüs,
dat zich bevindt in de Contarini-kapel van de kerk van de heilige Lodewijk van de Fransen
(San Luigi dei Francesi) in Rome, een schilderij waarnaar ik in april 1976
wel een uur heb zitten naar staren tot mijn zus kwam vragen of ik zot geworden was,
een schilderij waarvan ik een mooie reproductie in mijn inkomstruimte heb hangen.
Matteüs maakt een duidelijk en niet mis te verstaan gebaar:
“Toch ik niet hé! Den anderen hier misschien, maar ik niet! Onmogelijk!”

(Sommige kunstcritici beweren dat Matteüs in het schilderij wel ‘den anderen’
die over het geld gebogen zit zou kunnen zijn. Maar de blik van Jezus is niet op die gericht.)
Bij de roeping van de apostelen is het navolgen onmiddellijk en zonder vragen (Mc 1, 16-20).
Maar ook deze verhalen zijn, net zoals het verhaal van de roeping van Maria, geloofsverhalen, geen verslaggeving van wat werkelijk gebeurd is.
Wat telt is wat men uiteindelijk doet als God roept,
eventueel na veel aarzeling en met een dosis ik-angst of ik-weerzin.
Denk aan de parabel van de twee zonen in Mt 21, 28-32,
aan de tweede zoon die zijn vader antwoordde dat hij niet in diens wijngaard wou werken
maar daar spijt van kreeg en het toch deed.
Wat doen we uiteindelijk?
Wanneer kan de aandringende engel van ons heengaan
en krijgt God ‘z’n gedacht’,  die ambetante aandringer
waarvan de profeet Jeremia verzuchtte:
Gij hebt mij overgehaald, ik ben bezweken.
(“Ik heb me godver laten doen!” Eigen vertaling.)
Gij waart mij te sterk. Ik kan niet tegen U op. (Jeremia 20, 7)

Wie kiest God? Wie roept God om zich in de wereld te openbaren,
aanwezig te stellen, om Hem “ter wereld te brengen”?
Maria, een meisje van geen tel. Jezus, een timmerman uit Nazaret. En vissers.
Mozes, een schaapherder die verdwaalt is in de woestijn en in zichzelf.
David, de jongsten van het nest, dat knulleke.
Israël, het kleinste volk en het ambetantste!
Niet omdat gij talrijker zijt dan de andere volken heeft de Heer zich aan u verbonden
en u uitverkoren, want gij zijt het kleinste van alle volken. (Deuteronomium 7,7)
Waarom? Omdat God zelf nederigheid is
en geen zin heeft om zich door aanzien en macht te manifesteren. Hij kan dat niet!
Paulus maakt het de Korintiërs goed duidelijk:
Denkt maar aan uw eigen roeping, broeders. Naar menselijke maatstaf waren er niet velen geleerd, niet velen machtig, niet velen van hoge afkomst.  Nee, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren, om de wijzen te beschamen. Wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren, om het sterke te beschamen. Wat voor de wereld van geringe afkomst is en onbeduidend, heeft God uitverkoren. Wat niets is om teniet te doen wat iets is,   opdat tegenover God geen mens zou roemen op zichzelf. (1 Korintiërs 1, 26-28).
Omdat de Kerk té veel de taal van macht en aanzien heeft gesproken
en anderzijds ook té veel gehamerd heeft op morele perfectie,
terwijl velen in haar rangen zelf niet moreel perfect bleken,
hebben we nu alle moeite om de God van Jezus aan de wereld te presenteren.
En misschien ook omdat we te bang zijn.
De engel des Heren heeft met ons nog niet gedaan…
Onze angstige Jakob is blijkbaar nog niet moe om hem weerstand te bieden
(Genesis 32, 23-33).
Ook morele perfectie is geen voorwaarde om door God geroepen te worden.
Zijn het niet de hoeren en de tollenaars die eerder het Rijk Gods binnengaan? (Mt 21,31)

Enige voorwaarde?
Mensen die niet vol zijn van zichzelf,
niet totaal vervuld van angst, van zelfzucht, van eigendunk.
Gods Geest heeft genoeg aan een klein beetje niet-ik in de mens,
op een klein kiertje in de opening van de deur,
een klein moment van zwakte van het sterke ‘ik’,
een ogenblik van stilte van het ‘ik’ waardoor Hij zijn stem kan laten horen.

Maria is het oerbeeld van de verlangende mens, van de geroepene,
van de gelovige, van de gehoorzame, van de mens die uiteindelijk vertrouwt en toestemt.
In de iconografie van de Aankondiging van Jezus’ Geboorte
of van de Roeping van Maria is zij in gebed of bezig met ‘meditatieve’ arbeid.
Meditatie is het gebed van het ‘ik’ dat ophoudt
met zich in te dekken, te verdedigen, te verontschuldigen,
te rechtvaardigen, te verantwoorden, op te hemelen,
en ook ophoudt met het slachtoffer te spelen.
Alle ik-denken valt weg
in een aandachtig aanwezig zijn bij de Aanwezige,
bij de binnentredende engel.

Antonello da Messina, Virgin Annunciate, c. 1476, Palazzo Abatellis, Palermo

Met dank aan zuster Caroline, claris, voor inspirerende lectio divina!

https://www.youtube.com/watch?v=AMd39v_-AN0&ab_channel=TheSixteen-Topic
Uit de Mariavespers van Claudio Monteverdi (1567-1643) een wondermooi gezang gewijd aan Maria. Belangrijkste zin: “Omnes hanc ergo sequamur” = “Laten we haar allen navolgen!”

Audi, coelum, verba mea, plena desiderio et perfusa gaudio. – audio
Hoor aan, hemel, mijn woorden vol van verlangen en doorstroomd van vreugde – ik hoor
Dic, quaeso, mihi:
Quae est ista, quae consurgens ut aurora rutilat, ut benedicam? – dicam
Zeg mij, vraag ik, wie is zij,
die daar opstaat en rossig is als de dageraad, opdat ik haar zalig prijze? – Ik zal het zeggen
Dic nam, ista pulchra ut luna electa, ut sol replet laetitia terras, coelos, Maria – Maria
Zeg mij, of zij schoon als de maan, uitgelezen als de zon vervult zij de aarde en hemel van vreugde Maria is – Zij is Maria
Maria virgo illa dulcis praedicata de propheta Ezechiel porta Orientalis – talis
Maria is dus die zoete maagd, als de poort van het oosten, voorzegd door de profeet Ezechiel. – Zo is zij
Illa sacra et felix porta, per quam mors fuit expulsa, introduxit autem vita – vita
Zij is de geheiligde en gelukzalige poort waardoor de dood werd verdreven
en die het leven binnenvoerde – Het leven
Quae semper tutum est medium inter homines et Deum pro culpis remedium – medium
Steeds is zij geweest een veilige middelaarster tussen mensen en God, delgster van onze schuld. – Middelaarster
Omnes hanc ergo sequamur, qua cum gratia mereamur vitam aeternam. Consequamur
– sequamur
Laten wij allen dan haar volgen, door wier genade wij het eeuwige leven deelachtig worden.
Laten wij volgen – Laten wij haar volgen
Praestet nobis Deus, Pater hoc et Filius et Mater, cuius nomen invocamus dulce
miseris solamen. – Amen
Moge ons dit verschaffen God, de Vader, en de Zoon en de Moeder wier naam wij aanroepen als zoete troost voor de ongelukkigen. – Amen
Benedicta es, virgo Maria, in saeculorum saecula.
Gezegend zijt gij, Maagd Maria, in de eeuwen der eeuwen.
pr. Dirk

VERGEET WELZIJNSZORG NIET!!