homilie 4 zondag jaar B 2021
“Er zijn steeds predikanten geweest wie het weliswaar gelukte een geïnteresseerd publiek om zich heen te verzamelen, maar een gemeente hebben zij daarmee juist niet opgebouwd. Wij willen echter geen publiek, maar gemeente zijn. Wie zich zomaar wat wil laten inspireren, die zoeke dat niet in de kerk. Wie niets in de kerk mee naar binnen brengt, zal er ook niets uit meekrijgen. Maar wie er iets aan gelegen is te weten dat er een plek is waar niet over de samenleving, niet over allerlei dagelijkse dingen, niet over economie en politiek, maar alleen en uitsluitend over Christus en zijn wil en zijn troost gesproken wordt, die kome naar de kerk. Het komt er feitelijk weinig op aan of een kerkdienst door velen of door weinigen bezocht wordt. Het zogenaamde succes van een predikant ligt waarachtig in de laatste plaats in het getal.”
Alweer Bonhoeffer….
In onze tijd waarin gezag zo in vraag gesteld wordt en gezag-dragers zo gewantrouwd worden,
valt bij de lezing van ons zondagsevangelie natuurlijk het woord ‘gezag’ op. Jezus onderrichtte met gezag. De Schriftgeleerden van zijn tijd blijkbaar niet. En hoe graag vergelijken sommige christenen, die zichzelf ‘kritisch’ achten, deze Schriftgeleerden met de kerkelijke gezag-dragers van vandaag
waarbij ze aan hun kritiek het gezag van de waarheid toekennen
en hun spreken al even dogmatisch klinkt als dat van het kerkelijke leer-gezag. De woorden van Jezus bezaten niet alleen gezag,
maar ze waren blijkbaar ook ‘nieuw’.
De vraag mag wel eens gesteld worden wat er zo nieuw aan zijn leer was. Het waren niet zozeer nieuwe geloofsinzichten die Jezus verkondigde.
Zijn verkondiging was geen interessante uiteenzetting van nieuwe ideeën voor een geïnteresseerd publiek.
Zijn verkondiging was een oproep tot geloof en bekering
en had tot doel een volk van God te vormen, een ‘gemeente’, waarin de al lang gekende wil van God gedaan wordt.
Wel verkondigde Jezus die wil ontdaan van alle ‘mensenwet’.
En als in het Johannesevangelie Jezus zijn leerlingen een ‘nieuw gebod’ geeft,
namelijk het gebod van de liefde (Jo 13,34),
dan is het nieuwe daarin niet de liefde als gebod,
maar de liefde als nederige liefde, als slavendienst aan de medemens,
als houding van totale zelfontlediging, zoals Hij met die voetwassing aantoonde. Het is een nieuw gebod waarmee de leerlingen moeite hadden,
zoals de enthousiaste menigte wel eens moeite
zou kunnen gehad hebben met het kernstuk van die ‘nieuwe leer met gezag’:
“Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen
en zijn kruis op te nemen. (Mc 8, 34)
We hebben moeite met gezag. We wantrouwen het. We willen er niets van weten.
In die mate zelfs dat ouders van vormelingen ooit vonden dat het thema van een instapviering in de adventstijd:
Doper, wat moeten we doen? (Lc 3, 10-14) vervangen diende te worden door:
Doper, wat kunnen we doen?
Doch lazen we daarnet niet:
“Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen…
Er staat niet: kan Mij volgen.
Je moet geen volgeling zijn, maar als je dat wil, dan… Hier toont zich het gezag van Jezus als anders
dan diegene die met macht en gezag het bevel geeft
het vuur te openen op ongewapende mannen, vrouwen en kinderen, zoals brigadegeneraal Reginald Dyer dat deed op 13 april 1919
in het Jalainwala Baghpark nabij de Gouden Tempel van Amritsar in India. Officiële bronnen meldden 379 doden.
De Engelse chirurg Smith telde er meer dan 1800.
Dyer gaf het bevel gehoor gevend aan instructies van bovenaf, dus van hogere gezag-dragers: "All gatherings will be fired upon."
Jezus vroeg niet te schieten op ongewapende weerloze mensen maar had het wel degelijk over ‘moeten’:
jezelf verloochenen, je vijand liefhebben, tot zeven maal zeventig keer vergeven, elkaars voeten wassen, waakzaam zijn…
Er is een gehoorzamen uit vrije wil dat vrijmaakt. Niet alle gezag verknecht. Toch dat van Jezus niet. De mens die, wars van alle gezag,
geen voetbreed van zijn autonomie wil prijsgeven, kent zonder genade het hoogste gezag aan zichzelf toe,
en meestal dan nog wel aan dat ‘ego’ dat de vrijheid opeist om te doen en te laten wat het wil
in de zoektocht naar bevrediging, beveiliging en bevestiging.
Zoals diezelfde mens alle gezag wil geven aan
de eerste de beste gek die hem die drie bev’s belooft.
‘Gezag’. Er zou moeten ‘macht’ te lezen zijn. Het Griekse woord is immers eksousia.
OK, je kan het vertalen met ‘gezag’.
Dus laten we hier niet al te zeer muggenziften over woorden.
Maar de oude Latijnse kerkvaders hebben het vertaald met ‘potestas’
en niet met ‘auctoritas’.
‘Potestas’ kennen we van woorden als ‘potentaat’ en ‘potentie’ en ja, ‘impotent’.
Het is verwant met het Franse ‘pouvoir’, dat we niet met ‘gezag’ vertalen maar wel degelijk met ‘macht’.
Ons dialect heeft het over ‘macht’ als men spierkracht bedoelt. Macht is de kracht om iets in beweging te brengen,
om iets teweeg te brengen, om iets te veranderen, te maken,
om iets af te breken ook, te vernielen, om te doden en tot leven te brengen. Jezus zei geërgerd tot zijn leerlingen,
die niet de macht hadden om een duivel uit te drijven, dat wie een heel klein beetje echt gelooft
de macht bezit om bergen te verplaatsen:
Toen de leerlingen met Jezus alleen waren, vroegen zij Hem:
“Waarom hebben wij hem niet uit kunnen drijven?” Jezus zei hun: “Om uw gebrek aan geloof.
Voorwaar, Ik zeg u: wanneer gij een geloof bezit, ook al is dit klein als een mosterdzaadje, dan kunt ge tot deze berg zeggen: ‘Verplaats u van hier naar daar!’,
en hij zal zich verplaatsen. Niets zal u onmogelijk zijn.” (Mt 18, 19-20)
Niet door een tour de force, maar door een bevelend woord. Dat is het wat Jezus doet met de onreine geest:
Zwijg stil en ga uit hem weg.
Geen geweld, alleen een dwingend bevel, een woord in de gebiedende wijze. Zijn woord lijkt wel een scheppingswoord.
Dat is een krachtig woord dat tot stand brengt wat het zegt.
Toen sprak God: `Er moet licht zijn!' En er was licht.
Eigenlijk is Jezus’ woord een dergelijk woord: een herscheppend woord. Maar met dezelfde goddelijke macht.
Kon de Kerk maar met zo’n macht spreken…
Neem me niet kwalijk dat ik weer Bonhoeffer op jullie ‘loslaat’:
“Het is niet aan ons de dag te voorspellen - maar die dag zal komen – dat er weer mensen geroepen worden om zó Gods woord te spreken dat de wereld er onder verandert en zich vernieuwt.
Het zal ene nieuwe taal zijn, volkomen a-religieus misschien maar bevrijdend en verlossend als de taal van Jezus.” Wanneer kon en kan de Kerk niet zo spreken?
Omdat ze een succesvolle en ‘machtige’ organisatie wou zijn. Om een machtig scheppend en herscheppend woord te spreken moet men ontdaan zijn – ontledigd zijn, leeg zijn -
van een angstig en zelfzuchtig ego, van een aarzelend en twijfelend ego,
waarbij aarzeling altijd wijst op dat blokkerende ego, dus op gebrek aan geloof.
Daarom is het voor de Kerk nodig om te herontdekken wat geloven betekent. Maar dan hebben we het niet over nieuwe geloofsformules of hertalingen!
“Omdat wijzelf de kerk gemaakt hebben en nog steeds maken tot iets wat ze niet is. Omdat wij er te veel over verkeerde, bijkomstige,
menselijke zaken en gedachten in de kerk spreken en te weinig over God zelf.
Omdat we de kerk tot een speelplaats van onze verschillende ervaringen maken in plaats van een plek waar Gods Woord gehoorzaam vernomen en geloofd wordt.
Omdat we steeds weer de rust en de stichtelijkheid verkiezen boven de heilige onrust van de machtige God en Heer.
Omdat wij te gemoedelijk over God spreken
en denken en ons door hem en zijn tegenwoordigheid niet willen laten storen en verontrusten.”
Omdat wij niet bij ‘machte zijn’ ons ‘ik’ tot zwijgen te brengen
dat zich telkens weer met macht in onze gedachten en emoties nestelt.
Omdat we eigenlijk Gods gezag niet erkennen
en we het evangelie wel voor onszelf zullen ‘hertalen’:
Doper, wat kunnen we doen?
Misschien ook omdat we bang zijn voor Gods stilte. En voor de leegte.
https://www.youtube.com/watch?v=vHfrgwqkEMs&list=RDvHfrgwqkEMs&index=1&ab_cha nnel=LyricPoetry
En straks weer veertigdagentijd: stilte en leegte?