Homilie voor de 3de zondag van de veertigdagentijd B 7 maart 2021

In de evangelies van Marcus, Matteüs en Lucas wordt de zgn. tempelreiniging
op het einde van Jezus’ openbaar leven geplaatst.
Ze kan daar gezien worden als de druppel die de emmer doet overlopen,
als Jezus’ sterke symbolische en profetische handeling waarna de overheid zegt:
“Nu is het genoeg. We maken er een einde aan. We maken korte metten met die Jezus.”
In het Johannesevangelie
wordt die tempelreiniging aan het begin van Jezus’ openbaar leven geplaatst.
Ze kan dan gezien worden als een visitekaartje dat Jezus bij zijn ‘entrée’ aflevert,
een openingsscène, waardoor onmiddellijk duidelijk wordt wie Hij is en wat Hij komt doen.
Híj is blijkbaar gekomen om aan iets een einde te maken en om met iets korte metten te maken.
En wel op een wijze die ons vertrouwde beeld van een geweldloze Jezus tegenspreekt, tenzij je natuurlijk denkt dat Hij die gesel alleen heeft gemaakt
om symbolisch mee te zwaaien. Ik denk dat niet.

Maar de vraag is nu: aan wat heeft Hij een einde willen maken?
Radicaal en zonder compromis en niet door er ‘eerst even over te praten’ of ‘naar de mening van anderen te luisteren’..
Wie is Hij dan wel? Wie denkt Hij wel dat Hij is?

Gewoonlijk denkt men:
Jezus heeft een einde willen maken aan het hele handelsgedoe in de tempel.
Dus: geen probleem met de commerce in religieuze artikelen, maar niet in de tempel. Gezegd dient te worden dat die commerce wel plaatsgreep in het grote tempelcomplex, maar in de ruimtes die wel degelijk daarvoor bestemd waren
en niet daar waar gebeden en geofferd werd. Dus absoluut niet in hét centrum van de tempel,
zeker niet in het niet te betreden Heilige der Heiligen. Ter vergelijking:
in het domein van de grot van Lourdes worden er geen souvenirs verkocht,
wel alleen ‘officiële’ kaarsen, en dat in ieder geval niet aan de grot zelf!
Maar misschien mogen we m.b.t. de tempelreiniging het volgende antwoord wagen:
Jezus wou een einde maken aan het handelsgedoe van de tempel om daarmee een einde te maken aan een offerpraktijk
waarmee men Gods barmhartigheid en bijstand ‘kocht’. Misschien wou Hij een eind maken aan een religieus systeem waarin die offerpraktijk een belangrijke rol speelde,
zoals dat het geval was in alle religies van de oudheid:
veel offers en wierook en gezangen en devotie ‘tot heil onzer ribbenkast’, zolang dat ons nuttig en aangenaam is, zolang we God menen nodig te hebben,
om onze wereld en kosmos te verklaren, om onze wereld bestuurbaar te houden, om ons leven te beveiligen, om ons te genezen,
om ons te beschermen tegen kommer en kwel,
om onze commerce te doen draaien, om ons land vruchtbaar te maken, ja, om onze oorlogen te winnen.
Te veel een God aan wie we in gebed en door offers vragen dat Hij zou doen wat wij willen.
Maar te weinig hetgeen God wil: barmhartigheid en delende rechtvaardigheid.
Bij monde van de profeet Jesaja schreeuwde God het al uit
en het loont de moeite deze ‘geseltirade’ even door te nemen:
Jesaja 1, 11Wat heb Ik aan al uw offers? zegt Jahwe.
Ik ben verzadigd van de brandoffers van uw rammen en van het vet van uw mestkalveren. Ik heb geen behagen in het bloed van stieren, lammeren en bokken.
12 Wie heeft u gevraagd mijn voorhoven plat te lopen als gij komt om voor Mij te verschijnen?
13 Brengt Mij toch niet langer nutteloze meeloffers.


Uw wierook is mij een gruwel. Nieuwe maan, sabbat en feestvergadering: feestvieren samen met onrecht kan Ik niet uitstaan.
14 Uw nieuwe maan, uw feest en, Ik ben ze hartgrondig beu, zij zijn een last die Ik niet langer kan dragen.
15 Wanneer gij uw handen uitstrekt, sluit Ik mijn ogen voor u, zelfs als gij uw gebeden vermenigvuldigt, luister Ik niet naar u.

Uw handen zitten vol bloed.
16 Wat u, reinigt u! Uit mijn ogen met uw misdaden! Houdt op met kwaad doen.
17 Leert liever het goede te doen, betracht de rechtvaardigheid, helpt de verdrukten, verschaft recht aan de wezen, verdedigt de weduwen.
We zouden kunnen zeggen: Jezus voegde de daad bij de woorden van Jesaja en liet het niet meer over aan de goede wil van mensen, in de zin van:
‘Zouden jullie hier a.u.b. mee willen ophouden?’ Geef toe, zo’n radicaliteit – met geweld vergezeld,
die mogelijks doet denken aan een soort eenmansbestorming van het Capitool –
is nu ‘not done’, in het Nederlands: dit kan voor ons niet (meer). Zeker niet in een tijd waarin volgens sommigen de vraag aan de Doper ‘Wat moeten we doen?’ al dient hertaald te worden door
‘Wat zouden we eventueel kunnen doen, denk je?’
(want we moeten toch al zoveel);
een tijd waarin we Jezus’ woord ‘Dit is mijn gebod’ hertalen als ‘Dit is mijn diepste wens’
(want ‘gebod’ klinkt zo ouderwets en té gebiedend);
een tijd waarin geopperd wordt dat het huiswerk ‘verbeteren’
zeker niet met een rode balpen mag
(hoewel de symboolfunctie van rood duidelijk is, maar misschien daarom…). Maar zelfs als we dat geselgeweld nog even buiten beschouwing laten, verrast ons in deze tijd nog steeds die radicaliteit,
die we ook op andere plaatsen in het Jezusverhaal ontmoeten, maar waar we misschien niet mee willen geconfronteerd worden. Of die we zó zullen uitleggen dat we gerustgesteld verder kunnen met een halfslachtige bekering,
waarin, zoals bij Petrus, zoveel hinderlijke menselijke overwegingen meespelen.
‘Jezus heeft het voor ons niet zó radicaal bedoeld…’. Of zoals bij Petrus: ‘Dát kan je toch niet menen!!’
Neem rustig de tijd om onderstaande even door ten nemen:
Marcus 8, 31 Daarop begon Hij hun te leren, dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen worden
en ter dood gebracht, maar drie dagen later verrijzen.
32 Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid.
Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden.
33 Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen en voegde Petrus op strenge toon toe:
“Ga weg, satan, terug! want gij laat u leiden door menselijke overwegingen
en niet door wat God wil.”
34 Nadat Hij behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen, sprak Hij tot hen:
“Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen
en zijn kruis op te nemen.”
Nogal radicaal niet? Hoe zouden we dat verteerbaarder kunnen ‘hertalen’?

Maar bij Jezus is het niet halfslachtig ‘de helft wat God wil’ en ‘de helft wat het angstige en voor zichzelf bezorgde ik wil’.
Dan horen we al de verzuchting: we maar mensen en geen Jezus…,
en de genade, eventueel door gebeden en offers afgesmeekt,

vult wel ons tekort aan volmaaktheid aan! We horen Jezus wel zeggen:
Matteüs 5, 48 Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is., maar we voegen er vlug aan toe:
‘Ja, maar toch niet zo volmaakt zoals Jezus dat kon zijn.’
Willen we dan lezen wat er staat !!:
volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.
Dat is wel erg… radicaal!
Dus graag nog een beetje minder volmaaktheid is dan de verzuchting van velen.
Op zo’n tot gelovig systeem verheven ‘minder volmaaktheid’
slaat misschien de opmerking van de evangelist Johannes:
Maar Jezus van zijn kant had geen vertrouwen in hen omdat Hij allen kende.
Hij wist wat er in de mens stak en daarom was het niet nodig dat iemand Hem over de mens inlichtte.
In zijn Naam geloven bij het zien van de tekenen die Hij deed zonder navolging is echter geen evangelisch geloof.
Er is mij al vaker gezegd dat ik niet mag oordelen over het geloof van anderen.
Inderdaad, ik laat dat graag aan Jezus over.
Maar Hij oordeelt nogal radicaal…

In Jezus’ leven telt alleen de wil van God.
Hij vraagt aan ons – als we Hem willen navolgen (willen we dat wel?) - ook een totale en onvoorwaardelijke overgave aan de wil van God
en aan de dienst van de naaste, aan het geluk en welzijn van mensen. Dat angstige en voor zichzelf bezorgde en zorgende ik
- dat Gods liefde en bijstand wil afkopen met offers -
moet uit de tempel van ons hart en uit de tempel van onze geest.
Jezus leert ons nu dat we, wanneer we ons geheel aan onze naaste toewijden we ons ook helemaal aan God toewijden.
En waarachtige toewijding aan God in een contemplatief bestaan leidt tot onvoorwaardelijke toewijding aan de medemens.
Want God wil liefde, vrede en rechtvaardigheid.
Het teveel aan angstig en voor zichzelf bezorgd ‘ik’ in ons leven moet weg.
In de navolging van Jezus betekent dat niet de helft ervan weg, maar wel helemaal.
Alleen dan kan evenwicht en harmonie
in ons samenzijn en in de wereld hersteld worden.
En alleen dan zal ook in onszelf diepe vrede en harmonie heersen. Want we zullen in eenheid leven met ons diepste zelf en met God en dan zal echt geluk ons deel zijn.
Hij die de tempel reinigt is Hij die doopt met vuur en heilige Geest. https://www.youtube.com/watch?v=ZXcU8H9HpjM&ab_channel=Christel
Van het filmpje hierboven kan je eventueel alleen de eerste sequentie bekijken.
De rest is voor wie tijd, zin en geduld heeft.
Het verhaal van de kleine jongen werd ooit gebruikt als aanzet voor vormselcatechese.