Homilie voor de 24 de zondag door het jaar B


13 september 2015

In de zondagsvieringen van dit liturgisch jaar, het zgn. B-jaar,
lezen we meestal uit het Marcusevangelie.
Dat is het oudste evangelie, geschreven rond het jaar 65, waarschijnlijk in Rome.
Er is een theorie die zegt dat het geschreven is
om zonder onderbreking voorgelezen te worden.
Het bevat tenslotte maar 622 verzen en een vlotte lezer doet daar 40 minuten over.
Het zou kunnen geschreven zijn voor de kerk van Rome
om tijdens de paasnacht dus in zijn geheel voorgelezen te worden.
In de paasnacht werden de nieuwe christenen, de catechumenen, gedoopt, gezalfd
en mochten ze voor het eerst deelnemen aan de eucharistie.
Voor hun doopsel, vormsel en eerste communie kregen ze nog eens een grote catechesebeurt.
Het verhaal van Jezus dat de evangelist Marcus schreef is die catechesebeurt.
Vandaag beluisteren we het centrale stuk ervan, misschien wel het belangrijkste.
Als we het straks beluisteren
stellen we ons best in de plaats van de nieuwe christen die gedoopt gaat worden.
We krijgen een duidelijk antwoord op de vragen:
wie is die Jezus in wie we geloven en navolgen en
wat is dat, in Jezus geloven en Hem navolgen,
wat wordt er van ons verwacht?
Marcus wil in zijn evangelie aan de Romeinse christenen duidelijk maken wie Jezus is
en wat het betekent christen te zijn.
Wie Jezus is, laat hij horen uit de mond van Petrus
die in het Marcus-evangelie meerdere keren op de voorgrond treedt.
Hij was immers ook de leider van de kerk van Rome.
Nadat de leerlingen verteld hebben wat de mensen over Jezus denken,
nam Petrus het woord om het juiste antwoord te geven:
Jezus is de Christus, de gezalfde van God.
Gezalfd worden is God in je opnemen, God in jou laten leven.
De catechumenen wisten dat en wisten ook dat zij gezalfd zouden worden,
dat ook zij dus letterlijk ‘christus’ zouden worden
en er van hen verwacht werd dat ze net als Jezus Christus
een leven zouden leiden waarin ze zich aan God en de mensen gaven.
Nu had Petrus wel het goede antwoord gegeven op de vraag wie Jezus is,
maar hij heeft een opvatting over het Christus zijn die niet overeenkomt met die van Jezus.
Ongetwijfeld had hij het beeld van een Christus als een machtig mens.
Daartegenover plaats Jezus het beeld van een vernederde en lijdende Christus.
Om te kunnen vatten hoe tegenovergesteld Jezus en Petrus hier staan
dienen we onze eigen Godbeelden en opvattingen verwachtingen m.b.t. God te bekijken.
De God die zich in en door en met Jezus openbaart
is compleet het tegenovergestelde van wat men meestal over God en het goddelijke denkt.
Misschien dienden ook vele catechumenen hun Godsbeeld te veranderen
en hun opvattingen over geloven.
Misschien dachten vele Romeinse christenen dat God is zoals de Romeinse goden,
maar dan wel de enige in zijn soort.
Een God die weliswaar van mensen houdt en daarom in alles voorziet.
Een God die wel zal zorgen dat ik blijf leven en goed boer in het leven
als ik maar netjes de geboden onderhoud, op tijd bid en het goede doe.
Dan zal God wel doen wat ik van Hem vraag.
En als dat dan toch niet geschiedt,
dan heb ik wellicht niet genoeg mijn best gedaan,
of dan, besluiten anderen, bestaat die God waarvan ik zoveel verwachtte niet.
Dat laatste is correct.
Want dat is een God gemaakt door menselijke overwegingen.
Het is eigenlijk een God die mijn menselijke belangen moet dienen.
En zolang de Kerk de mensen kon doen geloven dat God dat ook doet, had ze macht.
Petrus dacht ook dat Jezus al zijn menselijke verwachtingen zou beantwoorden.
Maar geloven is met Jezus luisteren naar Gods verwachtingen.
God verlangt dat we open staan voor zijn liefde, die onvoorwaardelijk is.
En God verlangt dat we, gedoopt met zijn Geest, even liefdevol zijn als hij is,
onvoorwaardelijk liefdevol en barmhartig.
Om dat te kunnen moeten we, in navolging van Jezus, leren onszelf te verloochenen.
Dat is: ons niet meer laten leiden door ons angstige en zelfzuchtige ego,
door ons ik dat steeds op zoek is naar eigenbelang en veiligheid en erkenning.
Het is het ik laten sterven, het is angst en zelfzucht loslaten, ervan gezuiverd worden.
Dat is de betekenis van het doop-bad waarin de catechumenen zouden stappen,
waarin ze zich volledig zouden in laten onderdompelen,
om bevrijd van hun ik uit het water op te staan en bekleed te worden met een wit kleed,
het teken van de nieuwe mens, van de Christus.